ECLI:NL:GHAMS:2017:2442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
23-004293-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en andere bewezenverklaring in strafzaak met meerdere tenlasteleggingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 11 november 2016. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten in zaak B, maar is wel veroordeeld voor joyriding, rijden zonder rijbewijs, rijden onder invloed, winkeldiefstal en mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in zaak B, conform artikel 404 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering. De bewezenverklaring in de andere zaken is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €4.879,88 voor materiële schade en €350,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004293-16
datum uitspraak: 13 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-179888-16 (zaak A), 15-153316-16 (zaak B), 15-136014-16 (zaak C) en 15-141437-16 (zaak D), en 96-229462-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen opgave wonende [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, HvB te Badhoevedorp.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep in zaak B (parketnummer 15-153316-16)
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
Zaak A:1:
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te Beverwijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 880 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat een rijbewijs is afgegeven aan verdachte;
2:
hij te Beverwijk op of omstreeks 18 augustus 2016 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, een personenauto, gekentekend: [kenteken], toebehorende aan [naam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, Burgemeester Scholtenstraat, in elk geval op een weg;
Zaak C:hij op of omstreeks 1 juli 2016 te Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer blikjes bier en/of een breaker, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt 'Vomar', in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak D:1:
hij op of omstreeks 9 mei 2016 te Beverwijk zijn (ex-)vriendin, [slachtoffer], heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- ( met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
- ( vervolgens) (met kracht) met de knie tegen de rug te stoten en/of
- ( vervolgens) (met kracht) aan de haren te trekken en/of
- ( vervolgens) (met kracht) met een vleesvork in de rug te prikken/steken;
2:
hij op of omstreeks 7 mei 2016 te Beverwijk opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur (van de woning [adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Pre Wonen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3:
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Beverwijk, een goed, te weten een elektrische fiets (merk Bikkel, grijs van kleur) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4:
hij op of omstreeks 7 juli 2016 te Beverwijk opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur (van woning [adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Pre Wonen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak D onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de ten laste gelegde vernieling van de voordeur van de woning aan de [adres 2] op
7 mei 2016 geldt dat hiervan aangifte is gedaan door de ex-vriendin van de verdachte. Deze verklaring, voor zover inhoudende dat het de verdachte is geweest die de deur heeft vernield, wordt enkel bevestigd door de verklaring van [naam 2], de zoon van de aangeefster. Gelet op het feit dat [naam 2], naar eigen zeggen, in onmin met de verdachte leefde, in combinatie met de omstandigheid dat zijn verklaring niet geheel eenduidig is, is het hof van oordeel dat de verklaring van [naam 2] met extra behoedzaamheid dient te worden gebezigd. Dit brengt, bij gebreke aan ander ondersteunend bewijsmateriaal, mee dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde vernieling van de voordeur van de woning aan de [adres 2] op
7 juli 2016 geldt eveneens dat hiervan aangifte is gedaan door de ex-vriendin van de verdachte. Deze verklaring, voor zover inhoudende dat het de verdachte is geweest die de deur heeft vernield, wordt enkel bevestigd door de verklaring van een benedenbuurvrouw van de aangeefster. Deze getuige heeft verklaard dat het de verdachte was die de deur had vernield, omdat zij zijn stem herkende. Zij wist echter niet wat was gezegd omdat het geluid van de televisie wat hard stond. Gelet op de omstandigheden waaronder deze waarneming is gedaan, dient ook deze verklaring met behoedzaamheid te worden gebezigd. Dit brengt, bij gebreke aan ander ondersteunend bewijsmateriaal, mee dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen onder 4 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van de heling van de elektrische fiets geldt dat de verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar de beschikking had over de fiets, maar dat hij niet wist dat deze gestolen was; hij had de fiets (langdurig) geleend van een vriend. Hoewel vraagtekens kunnen worden gezet bij deze verklaring, zeker nu de verdachte niet de beschikking heeft gehad op het bij die fiets behorende (oplaad)snoer, vindt zijn verklaring onvoldoende weerlegging in het dossier en zijn de omstandigheden waaronder de fiets bij de verdachte is aangetroffen niet van dien aard dat bewezen kan worden dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Mitsdien dient de verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, in zaak C en in zaak D onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:1:
hij op 18 augustus 2016 te Beverwijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
880 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat een rijbewijs is afgegeven aan verdachte;
2:
hij te Beverwijk op 18 augustus 2016 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, een personenauto gekentekend [kenteken], toebehorende aan [naam 1], als bestuurder heeft gebruikt op de weg, Burgemeester Scholtenstraat;
Zaak C:hij op 1 juli 2016 te Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen blikjes bier en een breaker, toebehorende aan supermarkt 'Vomar';
Zaak D:1:
hij op 9 mei 2016 te Beverwijk [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met een vleesvork in de rug te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde, omdat de aangifte onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt. [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij door de verdachte onder meer is gestoken in haar rug met een vleesvork. Kort na het ten laste gelegde incident is door de zoon van de aangeefster bloed op haar rug gezien en is door een verbalisant op haar rug een afdruk van een vork waargenomen. De verdachte heeft bevestigd dat hij op de bewuste dag in de woning van de aangeefster een woordenwisseling heeft gehad, waarna hij is weggegaan. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde steken met een vleesvork heeft begaan. Van de overige geweldshandelingen dient de verdachte te worden vrijgesproken bij gebrek aan steunbewijs.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak C bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak D onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2, in zaak C en in zaak D onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan joyriding door zonder toestemming van het slachtoffer in haar auto te rijden op de openbare weg. Hij was niet in het bezit van een rijbewijs en onder invloed van alcohol en heeft ernstige schade veroorzaakt aan de auto doordat hij de macht over het stuur is verloren en met die auto tegen een lantaarnpaal is aangereden. Het is bepaald niet aan de verdachte te danken dat geen menselijke slachtoffers zijn gevallen. De eigenaresse van de auto heeft voorts behalve overlast ook financieel nadeel ondervonden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een supermarkt. Daardoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten, die de bedrijfsvoering verstoren en schade teweegbrengen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van mishandeling, door tijdens een ruzie met het slachtoffer haar in haar eigen woning met een vleesvork in haar rug te steken. De verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt, maar ook gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 mei 2017 is hij ook ter zake van soortgelijke strafbare feiten, onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is lager dan door de advocaat-generaal geëist, omdat het hof minder feiten bewezen acht.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1] in zaak A

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 4.879,88 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 479,88. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zaak D onder 1

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 61.000,00 aan materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak D onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 350,00.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting bij gebreke van enige nadere onderbouwing onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Holland van 3 november 2015 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 360,-, subsidiair 7 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-153316-16 (zaak B) ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-141437-16 (zaak D) onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-179888-16 (zaak A) onder 1 en 2, in de zaak met parketnummer 15-136014-16 (zaak C) en in de zaak met parketnummer 15-141437-16 (zaak D) onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-179888-16 (zaak A) onder 1 en 2, in de zaak met parketnummer 15-136014-16 (zaak C) en in de zaak met parketnummer 15-141437-16 (zaak D) onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-179888-16 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.879,88 (vierduizend achthonderdnegenenzeventig euro en achtentachtig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-179888-16 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.879,88 (vierduizend achthonderdnegenenzeventig euro en achtentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
58 (achtenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-141437-16 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-141437-16 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 november 2015, parketnummer 96-229462-14, te weten van een
geldboetevan
€ 360,00 (driehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. J.L.M. Boek, in tegenwoordigheid van S.E.F. Rahimbaks, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 juni 2017.
mr. J.L.M. Boek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.