Het hof acht dit niet wettig en overtuigend bewezen. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat uit de inhoud van het dossier niet overtuigend voortvloeit dat de verdachte tot het crimineel samenwerkingsverband tussen onder meer de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] behoorde en hij in handelingen die strekten tot verwezenlijking van het oogmerk van dat samenwerkingsverband of daarmee rechtstreeks verband hielden, een aandeel heeft gehad dan wel deze heeft ondersteund.
Dat de verdachte aanwezig was in het bedrijf van [bedrijf] , ook als aldaar door de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en/of anderen, gesprekken werden gevoerd die een licht zouden kunnen werpen op door deze personen al dan niet gezamenlijk ondernomen criminele activiteiten, door deze personen contante geldbedragen werden gewisseld en over de besteding van contante geldbedragen werd gesproken, brengt niet mee dat de verdachte, die daar werkzaam was, reeds om die reden deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband van deze personen. Voor zover de verdachte aan deze gesprekken deelnam, blijkt immers niet van enige betrokkenheid bij het (beoogd) handelen van de medeverdachten of vereenzelviging met het samenwerkingsverband of gerichtheid van de verdachte op het oogmerk van dat samenwerkingsverband. Aan het gesprek van 18 april 2013, waarin door een gespreksgenoot van de verdachte is gesproken over ‘ons bepaalde groepje’ kan voorts niet zonder meer de betekenis worden toegekend als door de advocaat-generaal voorgestaan. Zelfs als daarmee door voormelde [naam 1] werd gedoeld op de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , - een uitleg die door de verdachte is bestreden – kan aan deze uitlating toch niet meer worden afgeleid dat dit ‘bepaalde groepje’ mogelijk met deze identificatieverplichting minder gelukkig zou zijn. In ieder geval volgt daaruit niet dat ook de verdachte van dat ‘bepaalde groepje’ deel uitmaakte.
Ten aanzien van het handelen van de verdachte kan voorts niet worden vastgesteld dat dit strekte tot het mogelijk maken of bevorderen van het oogmerk van het samenwerkingsverband tussen voornoemde medeverdachten. Niet is immers komen vast te staan dat door de verdachte de boekhouding van [bedrijf] onjuist is bijgehouden, laat staan dat door de verdachte gericht op het weglaten van de namen van deze medeverdachten, de administratie is gevoerd. Dat door medeverdachte [medeverdachte 4] tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gezegd dat hij aan [verdachte] heeft gevraagd om in de boekhouding na te zien of de namen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daarin voorkomen – als het bedoelde gesprek al aldus moet worden begrepen – komt in dit verband onvoldoende betekenis toe, nu kennelijk de vermelding van de namen van deze medeverdachten in de boekhouding niet viel uit te sluiten en voorts uit deze uitlating niet valt af te leiden dat de verdachte de boekhouding onjuist moest bijhouden.
Aan de aanwezigheid van documenten in de woning van de verdachte is niet noodzakelijkerwijs een belastende betekenis toe te kennen. Dat door de verdachte een contant geldbedrag aan medeverdachte [medeverdachte 2] is gebracht, is niet komen vast te staan, slechts dat door de verdachte vanuit het bedrijf van [bedrijf] enig voorwerp naar [medeverdachte 2] is gebracht. De verklaring van de verdachte dat het hier om een – gerepareerd - horloge ging is niet als evident onjuist terzijde te stellen. Ook de overige handelingen of uitlatingen van de verdachte tijdens zijn werk in het bedrijf [bedrijf] van [medeverdachte 4] dan wel ten behoeve van Exclusive Watches van [medeverdachte 3] , kunnen niet worden aangemerkt als strekkend tot de verwezenlijking van het oogmerk van dat samenwerkingsverband of daarmee rechtstreeks verband houdend.