ECLI:NL:GHAMS:2017:2426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
200.204.512/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen woningstichting en huurder met betrekking tot ontruiming en noodtoestand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen Woningstichting Eigen Haard en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De huurder huurt sinds 28 maart 2007 een woning van Eigen Haard en heeft te maken gehad met een huurachterstand en een hennepkwekerij in de woning. Na een eerdere afwijzing van de ontruimingsvordering door de kantonrechter, heeft Eigen Haard een bodemprocedure aangespannen die resulteerde in een vonnis van 1 september 2016, waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot ontruiming. De huurder heeft in eerste aanleg schorsing van de executie van dit vonnis gevorderd, met als argument dat de ontruiming zou leiden tot een noodtoestand vanwege zijn verslechterde gezondheidstoestand. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, maar Eigen Haard is in hoger beroep gegaan.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de executie van het vonnis van 1 september 2016 in twijfel trekken. Het hof oordeelt dat de medische situatie van de huurder al bekend was ten tijde van het eerdere vonnis en dat de ontruiming niet tot een noodtoestand zal leiden. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van de huurder af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de executie van vonnissen, maar concludeert dat in dit geval de belangen van de verhuurder zwaarder wegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.204.512/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/615999 / KG ZA 16-1150
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 juni 2017
(bij vervroeging)
inzake
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in het principale appel,
geïntimeerde in het incidentele appel,
advocaat: mr. M.G. Blokziel te Almere,
tegen
[geïntimeerde ],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principale appel,
appellant in het incidentele appel,
advocaat: mr. M. Westerveld te Amsterdam.
Partijen worden hierna Eigen Haard en [geïntimeerde ] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Eigen Haard is bij dagvaarding van 28 november 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2016, in deze zaak onder bovengenoemd zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde ] als eiser en Eigen Haard als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis;
- memorie van antwoord tevens houdend incidenteel appel, met productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eigen Haard heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde ] alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, en heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof dit beroep zal verwerpen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde ] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, en heeft in incidenteel appel eveneens geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, zij het onder aanvulling van een (nader omschreven) grond.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde ] huurt sinds 28 maart 2007 van Eigen Haard de woning aan de [adres] (verder: het gehuurde). De huurprijs van het gehuurde bedroeg ten tijde van het vonnis in eerste aanleg € 468,54 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
(ii) Op 4 december 2014 heeft de Politie Amsterdam-Amstelland in het gehuurde een hennepkwekerij aangetroffen met 84 planten in een henneptent en negen assimilatielampen. De politie heeft eveneens vastgesteld dat [geïntimeerde ] het elektriciteitsnetwerk heeft gemanipuleerd. De politie heeft ter zake een proces-verbaal opgemaakt.
(iii) Bij brief van 15 januari 2015 heeft Eigen Haard [geïntimeerde ] uitgenodigd voor een gesprek. [geïntimeerde ] is niet verschenen.
(iv) Bij brief van 20 januari 2015 heeft Eigen Haard [geïntimeerde ] gesommeerd de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. [geïntimeerde ] heeft dat niet gedaan.
( v) Eigen Haard heeft [geïntimeerde ] in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 27 maart 2015 heeft de kantonrechter in dat kort geding de vordering van Eigen Haard tot ontruiming van het gehuurde afgewezen.
(vi) Vervolgens heeft Eigen Haard bij dagvaarding van 16 juni 2015 een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Bij het daarop volgende vonnis van de kantonrechter van 1 september 2016 (verder: het vonnis van 1 september 2016) is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [geïntimeerde ] onder meer veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 468,54 per maand na 30 juni 2015 en ontruiming van het gehuurde.
(vii) Op verzoek van Eigen Haard is het vonnis van 1 september 2016 op 12 september 2016 aan [geïntimeerde ] betekend en is de ontruiming aangezegd tegen 26 september 2016. Eigen Haard heeft hangende het onderhavige geding in eerste aanleg de aangezegde ontruiming opgeschort.
(viii) Bij brief van 21 september 2016 hebben de psycholoog en psychiater van [geïntimeerde ] verklaard dat een ontruiming tot een toename van zijn acute suïcidale gedrag zal leiden.
3.2.
[geïntimeerde ] heeft in eerste aanleg, kort gezegd, schorsing gevorderd van de executie van het vonnis van 1 september 2016, totdat is beslist op het door hem binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis aanhangig te maken hoger beroep, met veroordeling van Eigen Haard in de proceskosten. Hij heeft daartoe, kort gezegd, het volgende gesteld. Bij de tenuitvoerlegging van een vonnis dient een belangenafweging te worden gemaakt. Zijn belang om in het gehuurde te blijven totdat onherroepelijk in de procedure in hoger beroep is beslist weegt, gelet op zijn gezondheidssituatie, zwaarder dan het belang van Eigen Haard bij ontruiming in verband met het ‘zero tolerance’-beleid in geval van hennepteelt in een sociale huurwoning. Zijn gezondheidstoestand is na het vonnis van 1 september 2016 ernstig verslechterd. Hij is thans psychotisch en uiterst suïcidaal, waarbij de dreigende ontruiming de ‘trigger’ zal zijn die [geïntimeerde ] zal doen besluiten om een einde aan zijn leven te maken. Het doorzetten van de ontruiming zal dan ook tot een noodtoestand leiden. Ten slotte is de huurachterstand ingelopen en wordt de lopende huur op tijd betaald, aldus (nog steeds) [geïntimeerde ] . Eigen Haard heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd, als volgt overwogen. Vast staat dat de huurachterstand is ingelopen, dat de gebruiksvergoeding tijdig door [geïntimeerde ] wordt betaald en dat sinds het aantreffen van de hennepplantage op 4 december 2014 niet meer in strijd met de huurovereenkomst is gehandeld. Daarnaast is [geïntimeerde ] sinds 5 februari 2015 onder behandeling wegens alcohol- en cocaïne-afhankelijkheid en is sprake van een langdurig depressief en paranoïde beeld met hopeloosheid, machteloosheid, doodswensen en acuut suïcidaal gedrag. Weliswaar zijn deze omstandigheden al in de procedure bij de kantonrechter aangevoerd en in beginsel dus niet als nieuwe feiten en omstandigheden aan te merken, maar tussen de datum van de (lees:) comparitie van partijen en de datum van het vonnis zijn bijna negen maanden verstreken, terwijl uit de brief van de behandelende psychiater en psycholoog volgt dat de gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] dermate is verslechterd – er is sprake van een toename van acuut suïcidaal gedrag – dat een ontruiming een noodtoestand bij [geïntimeerde ] teweeg zal brengen. Er is daarom voldoende grond om de executie van het vonnis van 1 september 2016 te schorsen totdat onherroepelijk op de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is beslist of de procedure op andere wijze is geëindigd. Op grond van een en ander heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging het vonnis van 1 september 2016 geschorst totdat in hoger beroep onherroepelijk is beslist of de procedure op andere wijze is geëindigd, Eigen Haard veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
In hoger beroep is wederom de vraag aan de orde of voldoende grond bestaat tot schorsing van de executie van het vonnis van 1 september 2016 op de voet van artikel 438 Rv. Bij de beantwoording van die vraag neemt het hof als uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is indien die tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal onder meer aan de orde kunnen zijn indien de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan met name het geval zijn indien het vonnis of arrest klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis of arrest voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.5.
Het hof is ambtshalve ermee bekend dat het bij arrest van heden op het daartegen door [geïntimeerde ] ingestelde hoger beroep (met zaaknummer: 200.203.494/01) het vonnis van 1 september 2016 heeft bekrachtigd.
3.6.
Het hof stelt vast dat het incidentele appel onnodig is ingesteld, nu [geïntimeerde ] zijnerzijds geen verandering van het in het vonnis waarvan beroep vervatte dictum wenst, maar slechts de gronden waarop dit dictum rust aangevuld wil zien. Het hof zal zich daarom van iedere beslissing in het incidentele appel onthouden.
3.7.
In hoger beroep betoogt Eigen Haard dat na het vonnis van 1 september 2016 geen feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat de executie van dat vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor [geïntimeerde ] . Volgens Eigen Haard was de medische situatie van [geïntimeerde ] reeds ten tijde van het vonnis van 1 september 2016 bekend en is deze in de toen door de kantonrechter genomen beslissing meegewogen. Eigen Haard betoogt met name dat de brief van de behandelend psycholoog en psychiater van [geïntimeerde ] aan diens huisarts van 21 september 2016 – waarin dezen verklaren dat een ontruiming tot een toename van het acute suïcidale gedrag van [geïntimeerde ] zal leiden – alsmede de brief van diezelfde psycholoog en psychiater aan de advocaat van [geïntimeerde ] van 10 oktober 2016, geen feiten bevatten die al niet bekend waren ten tijde van het vonnis van 1 september 2016. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.8.
Anders dan [geïntimeerde ] betoogt en de voorzieningenrechter heeft overwogen, kan in het onderhavige geval niet worden gesproken van na het vonnis of arrest voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die meebrengen dat de executie van het vonnis of arrest klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis of arrest wordt ten uitvoer gelegd.
3.9.
De brief van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater van [geïntimeerde ] aan diens huisarts van 21 september 2016 luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“(…) Zoals afgesproken stuur ik u, een week later dan afgesproken, de verwijsbrief voor de heer [geïntimeerde ] vanwege acuut suïcidaal gedrag. (…) Er is op dit ogenblik sprake van een langdurig depressief en paranoïde beeld met hopeloosheid, machteloosheid, doodswensen en acuut suïcidaal gedrag, patiënt heeft geld gespaard voor heroïne om suïcide te plegen middels een overdosis. Patiënt heeft aangegeven open te staan voor een klinische behandeling gericht op de langdurige depressie en suïcidaliteit (…). Op 26 september staat de ontruiming van zijn huis gepland en wordt patiënt dakloos, een extra stressor gepaard gaand met een toename van het acute suïcidale gedrag. (…) Vorige week sloot patiënt ondanks zijn depressie opname niet uit. Thans verzet hij zich tegen opname ondanks de komende uithuiszetting. In verband met zijn toestand moet een IBS/RM overwogen worden.”
Dit is onvoldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat executie van het vonnis van 1 september 2016 een noodtoestand in de hiervoor (onder 3.4) bedoelde zin zal doen ontstaan, omdat daarvoor is vereist dat
na het vonnisfeiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die daartoe leiden, wat hier niet aan de orde is. Weliswaar dateert de zojuist geciteerde verklaring van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater van na het vonnis van 1 september 2016, maar de daarin aan de orde zijn feiten – waar het om gaat – doen dat niet omdat, zoals de voorzieningenrechter al in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, de medische situatie van [geïntimeerde ] reeds ten tijde van die uitspraak bekend was. [geïntimeerde ] heeft in de bodemprocedure leidend tot het vonnis van 1 september 2016 ook zelf al onder meer gesteld dat hij blijkens het verslag van de huisarts van 29 december 2014 depressief is en doodsgedachten heeft, dat de huisarts op die dag zelfs een non-suïcide afspraak moest maken, dat verdere behandeling van zijn ernstige psychische klachten en voorkoming dat hij de hand aan zichzelf slaat feitelijk slechts kans van slagen heeft als hij zijn woning behoudt en dat hij, als hij die kwijt raakt, op straat staat, verdere behandeling gedoemd is en het wachten is op het moment waarop hij zijn leven zal nemen (conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie onder 9 en 10). Het hof onderschrijft niet de overweging van de voorzieningenrechter (zie rov. 4.2) dat uit de brief van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater (waarmee de voorzieningenrechter – gelet op rov. 2.8 van haar vonnis – kennelijk doelt op de hier aan de orde zijnde brief) volgt dat de gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] in de periode tussen de datum van de comparitie van partijen en de datum van het vonnis in de procedure bij de kantonrechter (bijna negen maanden) is verslechterd en sprake is van een toename van acuut suïcidaal gedrag. In de desbetreffende, hiervoor geciteerde passage uit de brief wordt immers niet verklaard dat de gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] is verslechterd en sprake is van een toename van acuut suïcidaal gedrag, maar wordt verklaard dat de geplande ontruiming van zijn woning op 26 september een extra stressor is gepaard gaand met een toename van het acute suïcidale gedrag, wat iets anders is en evenmin inhoudt dat de ten tijde van het vonnis van 1 september 2016 bekende gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] na dat vonnis substantieel is verslechterd. Uit de brief van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater aan de advocaat van [geïntimeerde ] van 10 oktober 2016 kan niet iets anders worden afgeleid.
3.10.
[geïntimeerde ] heeft in hoger beroep als aanvullende grond voor schorsing van de executie van het vonnis van 1 september 2016 aangevoerd dat het feit dat een kantonrechter na een gehouden comparitie, waarop de zaak is behandeld, de zaak gedurende negen maanden aanhoudt voor het wijzen van een vonnis waarin de gezondheidstoestand van de huurder in het kader van een belangenafweging wordt meegewogen, zodanig in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit vonnis hangende het hoger beroep alleen al daarom niet ten uitvoer mag worden gelegd. Het hof kan [geïntimeerde ] niet volgen voor zover deze betoogt dat enkel een (heel) ruim tijdsverloop tussen het moment waarop een comparitie van partijen wordt gehouden en het moment waarop vonnis wordt gewezen in een dergelijk geval al voldoende is om te concluderen dat schorsing van de executie van het vonnis aangewezen is. Het hof kan [geïntimeerde ] wel volgen voor zover zijn betoog zo zou (moeten) worden uitgelegd dat als zich in het bedoelde (heel) ruime tijdsverloop
nieuwefeiten voordoen of aan het licht komen waarmee in het vonnis geen rekening is of kon worden gehouden, maar die meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd, deze grond voor schorsing van de executie van dat vonnis kunnen opleveren. Dat geval doet zich hier, zo volgt uit wat hiervoor (onder 3.9) is overwogen, evenwel niet voor.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven in principaal appel slagen.
3.12.
De slotsom luidt dat het principale appel slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde ] zal worden afgewezen. [geïntimeerde ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het principale appel.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw recht doende:
wijst de vordering van [geïntimeerde ] af;
veroordeelt [geïntimeerde ] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Eigen Haard gevallen, op € 619,= voor verschotten en op € 816,= voor salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde ] in de proceskosten van het geding in principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Eigen Haard gevallen, op € 797,81 voor verschotten en op € 894,= voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017 door de rolraadsheer.