Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
na het vonnisfeiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die daartoe leiden, wat hier niet aan de orde is. Weliswaar dateert de zojuist geciteerde verklaring van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater van na het vonnis van 1 september 2016, maar de daarin aan de orde zijn feiten – waar het om gaat – doen dat niet omdat, zoals de voorzieningenrechter al in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, de medische situatie van [geïntimeerde ] reeds ten tijde van die uitspraak bekend was. [geïntimeerde ] heeft in de bodemprocedure leidend tot het vonnis van 1 september 2016 ook zelf al onder meer gesteld dat hij blijkens het verslag van de huisarts van 29 december 2014 depressief is en doodsgedachten heeft, dat de huisarts op die dag zelfs een non-suïcide afspraak moest maken, dat verdere behandeling van zijn ernstige psychische klachten en voorkoming dat hij de hand aan zichzelf slaat feitelijk slechts kans van slagen heeft als hij zijn woning behoudt en dat hij, als hij die kwijt raakt, op straat staat, verdere behandeling gedoemd is en het wachten is op het moment waarop hij zijn leven zal nemen (conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie onder 9 en 10). Het hof onderschrijft niet de overweging van de voorzieningenrechter (zie rov. 4.2) dat uit de brief van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater (waarmee de voorzieningenrechter – gelet op rov. 2.8 van haar vonnis – kennelijk doelt op de hier aan de orde zijnde brief) volgt dat de gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] in de periode tussen de datum van de comparitie van partijen en de datum van het vonnis in de procedure bij de kantonrechter (bijna negen maanden) is verslechterd en sprake is van een toename van acuut suïcidaal gedrag. In de desbetreffende, hiervoor geciteerde passage uit de brief wordt immers niet verklaard dat de gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] is verslechterd en sprake is van een toename van acuut suïcidaal gedrag, maar wordt verklaard dat de geplande ontruiming van zijn woning op 26 september een extra stressor is gepaard gaand met een toename van het acute suïcidale gedrag, wat iets anders is en evenmin inhoudt dat de ten tijde van het vonnis van 1 september 2016 bekende gezondheidstoestand van [geïntimeerde ] na dat vonnis substantieel is verslechterd. Uit de brief van de behandelend psycholoog en van de behandelend psychiater aan de advocaat van [geïntimeerde ] van 10 oktober 2016 kan niet iets anders worden afgeleid.
nieuwefeiten voordoen of aan het licht komen waarmee in het vonnis geen rekening is of kon worden gehouden, maar die meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd, deze grond voor schorsing van de executie van dat vonnis kunnen opleveren. Dat geval doet zich hier, zo volgt uit wat hiervoor (onder 3.9) is overwogen, evenwel niet voor.