In deze zaak gaat het om een geschil tussen een fysiotherapeut, [appellant], en een manueel therapeut, [geïntimeerde], over de betaling voor verrichte werkzaamheden en de totstandkoming van een maatschap. [appellant] heeft [geïntimeerde] in zijn praktijk werkzaamheden laten verrichten van februari tot en met mei 2014, waarvoor [geïntimeerde] een bedrag van € 6.674,92 in rekening heeft gebracht. [appellant] heeft deze facturen echter onbetaald gelaten. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en vorderde hij onder andere dat het hof het bestreden vonnis zou vernietigen en zijn gewijzigde eis zou toewijzen. [geïntimeerde] heeft de vordering van [appellant] bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden als zelfstandige zonder personeel heeft verricht en dat [appellant] op grond van de wet verplicht is om de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedragen te betalen, tenzij er een andere overeenkomst tussen partijen zou zijn.
Het hof heeft geoordeeld dat de voorwaarden die [appellant] stelde voor betaling niet zijn vervuld en dat zijn beroep op verrekening niet slaagde. De vordering van [geïntimeerde] is derhalve gerechtvaardigd. Het hof heeft het hoger beroep van [appellant] afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.