Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Verloop van het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
boekwaardehebben verstaan
de historische kostprijs, zodat daarmee – zo bedoelt Huize Buitenveldert kennelijk te stellen – vanaf dat moment vaststond op welke grondslag de koopprijs te zijner tijd zou moeten worden vastgesteld. Bij de uitleg van dit artikel, die daarmee aan de orde komt, stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. Hiervan uitgaand oordeelt het hof als volgt.
boekwaarde. Voorts stelt het hof vast dat volgens artikel 3 de koopsom niet wordt bepaald door (enkel) de boekwaarde, maar dat het volgens deze bepaling gaat – voor zover thans relevant – om de boekwaarde “zoals die ten tijde van de overdracht uit de boeken van LKBB blijkt”, waaraan wordt toegevoegd dat de bedoelde boekwaarde door LKBB wordt “bepaald met inachtname van de regels die gelden voor de waarde- en resultaatsbepaling voor toegelaten instellingen krachtens de Woningwet”. Hieruit moet worden afgeleid – en hebben partijen destijds redelijkerwijs moeten begrijpen – dat partijen op het moment van het sluiten van de SOK niet voor ogen heeft gestaan aan het begrip
boekwaardeeen op dat moment vaststaande, specifieke betekenis te geven en de inhoud van het begrip
boekwaardeniet als voor alle tijd en eeuwigheid vaststaand hebben aangemerkt, maar er (juist) rekening mee hebben gehouden dat de inhoud van dat begrip in de loop der tijd zou evolueren/veranderen: Woonzorg diende de boekwaarde te bepalen met inachtneming van voormelde regels, en regels plegen nu eenmaal regelmatig (bijvoorbeeld op grond van gewijzigde inzichten) te worden gewijzigd. Op grond van (artikel 3 van) de overeenkomst mocht Huize Buitenveldert derhalve niet ervan uitgaan dat, voor zover het begrip boekwaarde in 1995 al een bepaalde betekenis had, die betekenis op 1 januari 2010 nog steeds maatgevend zou (moeten) zijn ter bepaling van de koopsom. Evenmin is voor de uitleg van artikel 3 doorslaggevend dat LKBB in 1995 als waarderingsgrondslag voor haar materiële vaste activa de historische verkrijgingsprijs hanteerde. Huize Buitenveldert heeft geen voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien juist, leiden tot het oordeel dat zij niettemin aan artikel 3 van de SOK redelijkerwijs de door haar voorgestane betekenis (“boekwaarde is historische kostprijs”) mocht toekennen. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Huize Buitenveldert ten aanzien van haar stelling “dat partijen in 1995 met de in artikel 3 opgenomen boekwaarde de historische kostprijs van de Vivaldiflat voor ogen hadden” als te algemeen en te vaag van de hand gewezen. De in de eerste volzin van deze overweging weergegeven stelling van Huize Buitenveldert wordt dus verworpen.
- Huize Buitenveldert heeft (pas) vanaf 2002, dus niet reeds ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in oktober 1995, aan Woonzorg te kennen gegeven dat zij na beëindiging van de subsidie de flat wilde kopen,
- niet gesteld of gebleken is dat al in oktober 1995 duidelijk was dat de subsidiebetalingen in november 2009 zouden eindigen en dat Huize Buitenveldert dan haar recht van koop zou uitoefenen,
- niet gesteld of gebleken is dat in oktober 1995 de koopprijs al bekend was, wat, gelet op de door het hof hiervoor (onder 3.3.2) gegeven uitleg aan (het desbetreffende gedeelte van) artikel 3 van de SOK, ook (nog) niet het geval kon zijn.