Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.DHL PARCEL (NETHERLANDS) B.V,
DHL INTERNATIONAL B.V.,
DHL AVIATON (NETHERLANDS) B.V.,
DHL SUPPLY CHAIN (NETHERLANDS) B.V.,
EXEL GROUPS HOLDING (NEDERLAND) B.V.,
DHL FREIGHT (NETHERLANDS) B.V.,
DANZAS FASHION B.V.,
DHL FREIGHT SERVICES (NETHERLANDS) B.V.,
DHL FREIGHT (NETHERLANDS) B.V.(in de hoedanigheid van
DHL SUPPLY CHAIN (NETHERLANDS) B.V. (in hoedanigheid
,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
wat hier mogelijk is” dan zal dat best kloppen, zo verklaarde Kuijpers.
dat is dan duidelijk”. [A] verklaarde ook dat het hem toen wel is opgevallen dat mevrouw [I] en mevrouw [G] passief bleven. Volgens [A] was er een samenwerkende sfeer tijdens de bewuste bijeenkomst en hadden [F] en hij het idee dat de kwestie hiermee was opgelost.
DHL dient het pensioengevend salaris op te geven aan het Pensioenfonds vervoer”. Verder kan zij zich die bespreking zelf niet herinneren, en al helemaal niet hoe die nu precies is gegaan, waarna zij verklaarde dat er volgens haar op de punten PT en TOW niet echt een resultaat uit is gekomen en ook “
maar het is zo dat het de werkgever is die de gegevens aan het BPF doorgeeft en in die zin is het ook de werkgever die vaststelt wat het pensioengevend loon is”. Voorgehouden de - als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde - ongedateerde notitie van TKP (die in 2010 Syntrus als uitvoerder opvolgde), waarin staat dat het pensioengevend loon in de Syntrus-systemathiek door de werkgever zelf werd vastgesteld, verklaarde zij “
dat klopt dus”, waarbij zij aantekende dat dit niet alleen bij Syntrus zo was, maar bij meerdere fondsen en bij meerdere uitvoerders. Volgens [C] onderschreef mevrouw [I] die visie: als zij het anders had gevonden, dan had dat in het verslag gestaan, aldus [C]. Volgens [C] was wel bekend dat zij niet de bevoegdheid had om goed te vinden dat een toeslag niet pensioengevend was als hij dat volgens het reglement wel was of omgekeerd. Aan het slot van het verhoor verklaarde [C] nog dat zij geen toezeggingen had gedaan dat DHL iets anders kon opgeven dan staat in het pensioenreglement en volgens haar had mevrouw [I] een zodanige toezegging ook niet gedaan.
maar ik wilde dat nog wel getoetst hebben”. Van [A] had hij gerapporteerd gekregen dat nog getoetst moest worden of de TOW, zoals DHL wilde, niet pensioendragend zou zijn. Dat hij gerapporteerd had gekregen dat er een probleem was met betrekking tot de wens van DHL dat de PT pensioendragend zou blijven, kan [F] zich niet herinneren. Op de bijeenkomst waarop nader over de TOW gesproken zou worden, 24 mei 2007, was [F] aanwezig. Van de zijde van BPF - meent hij - is toen gezegd dat DHL het pensioengevend salaris zelf kon opgeven. Volgens [F] was voor iedereen aan tafel duidelijk dat DHL wilde dat de TOW geen pensioengevend salaris zou zijn. Van de zijde van BPF is het op die bijeenkomst bij die uitspraak gebleven en dat begreep [F] wel: omdat het reglement van BPF op dit punt verschillend kon worden uitgelegd. Zij wilden kennelijk geen expliciete goedkeuring geven, dit was - zo begreep [F] - omdat dit aspect in de BPF-regels anders wordt toegepast dan DHL wilde. Na de bijeenkomst van 24 mei 2007 wist [F], zo verklaarde hij, dat de regeling zo uitgevoerd zou worden zoals DHL wilde en met de vakorganisaties was afgesproken. Hij denkt dat zowel [A] als hij opgelucht waren na die bijeenkomst, want dit was heel belangrijk in verband met de door DHL gewenste harmonisatie.
DHL dient het pensioengevend loon op te geven aan Pensioenfonds Vervoer” en gevraagd of dit klopt, antwoordt zij bevestigend en
“Ik vind dat een normale uitspraak. En daarom kan het ook heel best zijn dat ik daar verder zelf niks over heb gezegd”.
DHL dient het pensioengevend loon op te geven” en dat daarop van de zijde van BPF/Syntrus geen nadere toelichting is gegeven, ook niet toen daarom van de zijde van DHL werd gevraagd. Evenmin is van de zijde van BPF/Syntrus iets aan de uitspraak van [C] toegevoegd of gecorrigeerd. In dit verband merkt het hof nog op dat [G] ook nog heeft verklaard “
Ik kan mij wel herinneren dat aan de orde is geweest wat wel of niet pensioendragend was, maar in dat verband is alleen gezegd dat er voldaan moest worden aan wat het pensioenreglement daarover zegt”. Nog daargelaten dat [G] niet heeft verklaard door wie en wanneer dat gezegd zou zijn, stelt het hof vast dat geen van de andere getuigen die op 24 mei 2007 bij de bewuste bijeenkomst aanwezig waren iets dergelijks hebben verklaard. Om die reden acht het hof de bewuste verklaring van [G] niet in de weg te staan aan hetgeen eerder in deze paragraaf werd overwogen.
pas op, onze TOW is geen vaste onregelmatigheidstoeslag en blijft dus niet pensioendragend”. De eerste keren toen hij dat zei leverde dat nog wel verbaasde blikken op bij de mensen van BPF en is er in een nabespreking nog over gesproken, waarin - aldus nog steeds [A] - hij zei dat dit de uitkomst van het overleg was. Nadien heeft [A] er van de zijde van het BPF niets meer over gehoord. In dat verband verwees [A] in zijn verklaring op de e-mail die hij op 20 februari 2008 aan [E] (een van de BPF-voorlichters en - aldus [A] - hun coördinator) heeft geschreven en waarop hij van [E] geen reactie heeft gekregen. Gevraagd of hij tijdens de bewuste bijeenkomsten ook iets opbracht over de PT, verklaarde [A] dat hij dat inderdaad deed, nadat hij zijn opmerking over de TOW had gemaakt: dan legde hij uit dat de PT pensioendragend bleef.
Ik kan mij niet herinneren dat [A] dergelijke onderbrekingen veroorzaakte”. En ook: “
Ik durf niet te zeggen of ik er tijdens die voorlichtingsbijeenkomsten mee bekend was dat de TOW een kwestie was voor DHL bij de overgang naar het BPF”. Daarop geconfronteerd met de e-mail van 20 februari 2008 van [A] aan hem verklaarde [E] dat die e-mail inderdaad tijdens de bewuste voorlichtingsbijeenkomsten bij hem moet zijn binnengekomen (want aan zijn juiste e-mailaders gericht was), dat hij zich die e-mail niet kan herinneren en niet heeft kunnen achterhalen of, en zo ja , hoe hij daarop heeft gereageerd.
een kwestie” voor DHL was. [E] heeft weliswaar ook nog verklaard dat het hem onwaarschijnlijk lijkt dat [A] altijd zei dat de TOW niet pensioendragend bleef “
want dan zouden wij daarover zeker na de bijeenkomst gesproken hebben”, maar dit spoort juist met de getuigenverklaring van [A], die immers verklaarde dat de bewuste aangelegenheid tijdens een nabespreking onderwerp van gesprek is geweest. [E] verklaarde voorts nog dat hij ergens vóór 1 januari 2010 - een nadere tijdsaanduiding kon [E] niet geven - een keer tegen [A], in de wandelgangen van kantoor Amersfoort, heeft gezegd dat de TOW wel degelijk pensioendragend was, maar deze verklaring acht het hof te onbepaald om gewicht in de schaal te leggen. Bij een en ander overweegt het hof ten slotte nog dat DHL c.s. tijdens het procesdebat ter zake steeds een eenduidig en specifiek standpunt heeft ingenomen (zie conclusie van antwoord sub 1.4.14, slot, en 2.1.3 onder d, conclusie van dupliek in conventie sub 3.1.5 en 3.1.6 en memorie van grieven sub 5.8.4) en dat dit standpunt tijdens dat debat door BPF steeds slechts in algemene bewoordingen is ontkend. Ten slotte merkt het hof in dit verband nog op dat naast [E] nog twee andere personen de bewuste voorlichting van de zijde van BPF hebben gegeven (daarover bestaat geen discussie), dat deze personen niet als getuigen zijn gehoord en van deze zijde dus geen ander licht op de onderhavige aangelegenheid is geworpen.
wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119a van het Burgerlijk Wetboek”.Het gaat hier aldus om een door een pensioenfonds bij reglement vastgestelde rente (hoger dan de wettelijke rente) gelijk aan de rente als bedoeld in artikel 119a BW. Het hof zal daarom - voor het aannemen van misbruik van recht ziet het hof geen plaats - de rente gelijk aan de wettelijke handelsrente toewijzen, evenals de rechtbank vanaf 22 april 2013. Het hof merkt nog op dat, waar DHL verwijst naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2014, zij over het hoofd ziet dat in deze uitspraak (naast waarop DHL zich beroept) ook wordt overwogen dat het hiervoor geciteerde artikel betekent dat het pensioenfonds aanspraak kan maken op een contractuele rente die qua hoogte gelijk is aan de wettelijke rente van artikel 6:119a BW (zie overweging 2.9). Kortom: dit onderdeel van de grief slaagt.
De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 5-,-“. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 2.17 werd overwogen is ook hier het reglement leidend. Waar hetgeen DHL ter zake heeft aangevoerd onvoldoende is voor de kwalificatie misbruik van recht, slaagt ook dit onderdeel van de grief.
grief 9 in principaal beroepklaagt DHL erover dat de rechtbank haar voorwaardelijke reconventionele vordering heeft afgewezen. Die reconventionele vordering betreft - in het geval de conventionele vordering wordt toegewezen - een verklaring voor recht dat de persoonlijke toeslagen die DHL aan BPF heeft opgegeven niet pensioengevend zijn en dat BFP verplicht is de daarover onverschuldigd afgedragen pensioenpremies vanaf 1 januari 2006 aan DHL terug te betalen. Nu de conventionele vordering zal worden toegewezen voor zover betrekking hebbend op de jaren 2010 en nadien, is in zoverre aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld voldaan. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.