ECLI:NL:GHAMS:2017:2405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
200.149.305/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en beroepsfout door notaris

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 1 november 2016, hebben de appellanten [Appellant A], [Appellant B], [Appellant C] en [Appellant D] een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder een notaris, wegens schade die zij hebben geleden als gevolg van een beroepsfout. De zaak betreft een geschil over de opbrengst van een executieveiling die in maart 2009 had moeten plaatsvinden. Het hof heeft vastgesteld dat de opbrengst van de veiling € 100.800 zou zijn geweest, maar dat er kosten in mindering moesten worden gebracht. Het hof heeft eerder beslist dat bepaalde kosten niet in mindering mogen worden gebracht, en heeft nu de schade vastgesteld die de appellanten hebben geleden door de beroepsfout van de notaris. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten recht hebben op een schadevergoeding van € 82.112,48, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 2009. Tevens zijn de kosten van de procedure toegewezen aan de appellanten, waarbij de geïntimeerde in de kosten van het geding is veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2014 vernietigd voor zover het tussen de partijen is gewezen en opnieuw rechtgedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.149.305/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/506624 / HA ZA 11-2862
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 juni 2017
inzake

1.[Appellant A] ,

wonend te [woonplaats] , (India),

2. [Appellant B] ,

wonend te [woonplaats] (India),

3. [Appellant C] , voorheen [naam] ,

wonend te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika)

4. [Appellant D] , voorheen [naam] ,

wonend te [woonplaats] (India),
appellanten,
advocaat: mr. A. C. Herweijer te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde] ,

kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
2. NOTARIS [geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. T.P. Hoekstra te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna andermaal ieder afzonderlijk [Appellant A] , [Appellant B] , [Appellant C] en [Appellant D] genoemd en gezamenlijk [appellanten] ; geïntimeerden worden [geïntimeerde] en [geïntimeerde] B.V. genoemd.
Voor het eerdere verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar de in deze zaak op 22 juli 2014, 14 juli 2015, 8 maart 2016 en 1 november 2016 uitgesproken tussenarresten. In het laatstgenoemde arrest is de zaak naar de rolzitting verwezen voor het nemen van wederzijdse aktes.
Op 4 mei 2016 is [geïntimeerde] B.V. door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. P. Wijbrands tot curator. Dit brengt mee dat de zaak tegen [geïntimeerde] B.V. per die datum op de voet van artikel 29 Faillissementswet is geschorst.
[geïntimeerde] heeft een akte na tussenarrest van 1 november 2016 met producties genomen, waarop [appellanten] bij antwoordakte hebben gereageerd. [geïntimeerde] heeft vervolgens aanvullend gefourneerd.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Het hof volhardt bij hetgeen in de tussenarresten is overwogen en beslist.
2.2.
[geïntimeerde] heeft alsnog voldaan aan hetgeen hem door het hof in het tussenarrest van 8 maart 2016 was opgedragen, te weten te reageren op hetgeen in dat arrest door het hof met betrekking tot de door [appellanten] gevorderde schade was overwogen. [appellanten] hebben daarop geantwoord, zodat het hof thans mogelijk is de schade vast te stellen die [appellanten] hebben geleden als gevolg van de door [geïntimeerde] gemaakte beroepsfout.
2.3.
Zoals het hof in het arrest van 8 maart 2016 heeft overwogen, zal ervan worden uitgegaan dat, indien de door [geïntimeerde] gefaciliteerde overdracht niet zou zijn doorgegaan, het tot een executieveiling op initiatief van de VvE zou zijn gekomen, welke veiling zou hebben plaatsgevonden in de maand maart 2009 en zou hebben geleid tot een opbrengst van € 100.800. Tussen partijen is niet in geschil dat deze opbrengst niet volledig aan [appellanten] ten goede zou zijn gekomen maar dat op de opbrengst in mindering gebracht dienen te worden de kosten waarmee [appellanten] ook geconfronteerd zouden zijn indien de executoriale verkoop zou hebben plaatsgevonden.
2.4.
In het tussenarrest van 8 maart 2016 heeft het hof reeds beslist dat de op de Nota van afrekening staande kosten Kosten makelaardij Vlieg (€ 4.670,75) en de Onderzoeks- en vertaalkosten (in totaal € 1.417,54) niet in mindering op de opbrengst mogen worden gebracht. Ten aanzien van de overige posten overweegt het hof als volgt.
-
Depot achterstand ozb en waterschapsbelasting (€ 10.000).
[geïntimeerde] heeft geen stukken overgelegd die een dergelijk depot kunnen rechtvaardigen en heeft derhalve niet aangetoond dat de erflater deze schulden had. De veilingopbrengst van € 100.800,- kan derhalve niet met de kosten van dit depot worden verminderd. [geïntimeerde] heeft erkend dat hij niet kan aantonen dat mevrouw [Appellant A] het door hem uit dit depot overgemaakte bedrag van € 9.000,- ook daadwerkelijk heeft ontvangen, zodat die betaling [appellanten] niet kan worden tegengeworpen.
-
Verschuldigde ozb € 2.476,76
Het was aan [geïntimeerde] om het vereiste inzicht te geven dat deze
ozb belastingin het geval van een veiling nog betaald had moeten worden. [geïntimeerde] heeft dit evenwel niet voldaan. Het enkele gegeven dat hij niet (meer) in het bezit is van de benodigde documenten, kan [geïntimeerde] niet baten, nu gesteld noch gebleken is dat hij (zelfs niet) de redelijk mogelijke moeite heeft gedaan de juistheid van deze door hem aangevoerde post te achterhalen.
-
Schikking met de VvE € 25.411,36
Volgens [geïntimeerde] is met (de advocaat van) de VvE een schikking bereikt voor een bedrag van € 25.411,36 ter voldoening van de vordering van de VvE op de erflater, alsmede ter opheffing van de op het appartement gelegde beslagen. Het hof heeft in het tussenarrest aan [geïntimeerde] opgedragen de aan deze kostenpost ten grondslag liggende documenten in de procedure te brengen. Aan deze opdracht heeft [geïntimeerde] slechts zeer gedeeltelijk voldaan: er is door hem correspondentie overgelegd met de advocaat van VvE waarin sprake is van een aan de VvE te betalen bedrag van € 25.000; op geen enkele wijze is echter gebleken hoe dit bedrag, dat aanzienlijk hoger is dan op grond van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2007 verwacht had kunnen worden, totstandgekomen is. Evenmin is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] pogingen in het werk heeft gesteld om de noodzakelijke gegevens te achterhalen.
Bij deze stand van zaken acht het hof onvoldoende grond aanwezig om de volledige door [geïntimeerde] opgevoerde kostenpost van € 25.411,36 op de geraamde opbrengst mindering te brengen. Een volledige afwijzing van deze kostenpost zou evenwel, zo zien ook [appellanten] in, ook niet juist zijn nu tussen partijen vaststaat dat de VvE met betrekking tot het onderhavige appartement de beschikking heeft gekregen over het al eerder genoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2007, waarin de appartementsgerechtigde is veroordeeld tot betaling aan de VvE van een bedrag van € 6.299,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2006 tot aan de dag van volledige betaling, alsmede tot betaling van een bedrag van € 90,- per maand vanaf 1 mei 2006, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten begroot op € 764,87, te vermeerderen met de kosten van de op 12 mei 2006 geplaatste advertentie. [appellanten] hebben erkend dat aan de VvE op grond van het vonnis een bedrag van in totaal € 10.687,52 zou zijn betaald. Nu [geïntimeerde] niet voldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat dit bedrag hoger zou moeten zijn, zal het hof wat betreft de vordering van de executerende VvE uitgaan van € 10.687,52.
-
Kosten doorhalingen (€ 760,25)
[geïntimeerde] heeft niet voldaan aan de opdracht onderliggende bescheiden ten aanzien van deze kostenpost in de procedure te brengen. De kostenpost diens (reeds) daarop te stranden.
-
Veilingkosten
Door [appellanten] is onvoldoende bestreden dat ter zake van veilingkosten (onder meer notariskosten) € 8.000,- op de veilingopbrengst in mindering zou zijn gebracht. Het hof zal daarom ook dit bedrag op het bedrag van € 100.8000,- in mindering brengen.
2.5.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat op de opbrengst van € 100.800 in mindering dient te worden gebracht in totaal (€ 10.687,52 + € 8.000,- =) € 18.687,52, zodat, indien het appartementsrecht in maart 2009 zou zijn geveild, een opbrengst van € 82.112,48 aan de erfgenamen ten goede zou zijn gekomen. Dit bedrag kan derhalve als door [appellanten] als gevolg van de door [geïntimeerde] jegens hen gemaakte beroepsfout geleden schade worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.6.
Het hof verwerpt door [geïntimeerde] gevoerde verweren die inhouden dat [appellanten] , alvorens [geïntimeerde] aan te spreken, in het kader van hun schadebeperkingsplicht, de door hen geleden schade eerst zouden hebben moeten verhalen op de notaris in India dan wel op de oom die met een ongeldige volmacht het appartement heeft verkocht. [geïntimeerde] is jegens [appellanten] ter zake van de door hen geleden schade immers hoofdelijk aansprakelijk en daarom komt het volledige bedrag voor toewijzing in aanmerking.
2.7.
Zoals in het tussenarrest van 8 maart 2016 is overwogen, hebben [appellanten] ook recht op vergoeding van de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de rente. Nu de door [geïntimeerde] verschuldigde hoofdsom bekend is, kan ook het bedrag een buitengerechtelijke kosten worden vastgesteld, bedragende (volgens het rapport Voorwerk II) twee punten à € 894 = € 1.788,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2009.
2.8.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellanten] zal worden vernietigd en dat de vorderingen van [appellanten] , onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, zullen worden toegewezen zoals hiervoor vermeld. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij zowel in de kosten van de eerste aanleg als die van het hoger beroep, inclusief die van het incident, veroordeeld worden.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2014, voor zover tussen [geïntimeerde] en [appellanten] gewezen , en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 82.112,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst af het meer of anders jegens [geïntimeerde] gevorderde;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellanten] in eerste aanleg begroot op € 350,81 aan verschotten en op € 904,- aan salaris en in hoger beroep, met inbegrip van de kosten van het incident, tot op heden begroot op € 401,80 aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- verstaat dat de zaak tegen [geïntimeerde] B.V is geschorst.
Aldus gewezen door mrs. A.W.H. Vink, A.S. Arnold en G.J. Visser en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 20 juni 2017.