ECLI:NL:GHAMS:2017:2383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
23-003820-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van diens functie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor het opzettelijk mishandelen van een ambtenaar, te weten een medewerker van de arrestantenwacht, op 4 april 2012 in 's-Gravenhage. De Hoge Raad der Nederlanden had eerder het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 september 2015 vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling.

Tijdens de zitting op 10 mei 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging betrof het slaan van de ambtenaar met gebalde vuist, wat resulteerde in letsel en pijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van 60 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, de ambtenaar, toegewezen tot een bedrag van € 750 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003820-16
Datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 4 oktober 2016 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/710117-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres]

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 22 september 2015 bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 4 oktober 2016 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 april 2012 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening (te weten, als medewerker van de arrestantenwacht/parketpolitie), meermalen, althans eenmaal (met kracht), - met gebalde vuist, dan wel met vlakke hand, op/tegen/in de neus, althans het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] , heeft gestompt/geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt, de verdediging geen beroep meer doet op noodweer, het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter en ten slotte tot een andere beslissing komt ter zake de vordering van de benadeelde partij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2012 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als medewerker van de arrestantenwacht/parketpolitie, met kracht, met gebalde vuist, tegen de neus heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daartoe heeft hij verwezen naar het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het Paleis van Justitie in Den Haag schuldig gemaakt aan mishandeling van een arrestantenwacht. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze gezagsdrager en blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de in de samenleving geldende omgangsvormen, met name wat betreft het respecteren van ambtenaren die, belast met de handhaving van de orde en verzorging van arrestanten, hun werk moeten kunnen verrichten zonder dat zij daarbij te lijf worden gegaan op een wijze als hier aan de orde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2017 is hij eerder en herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen wegens mishandeling. Dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken weegt in zijn nadeel.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de recidive van de verdachte, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van serieus te nemen omvang.
Het hof zal de verdachte desondanks een taakstraf opleggen. Daartoe wordt – in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – aanleiding gevonden in de omstandigheid dat de verdachte bij (onherroepelijk) arrest van 15 april 2015 (en dus ná het thans bewezen geachte vergrijp) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden, alsook in het aanzienlijke tijdsverloop sinds dat vergrijp. Daarnaast worden de ter terechtzitting toegelichte persoonlijke omstandigheden van de verdachte, meer in het bijzonder de omstandigheid dat hij met behulp van familieleden een eigen zaak runt, redengevend geacht. Tot slot wordt in aanmerking genomen dat de verdachte na 2012 blijkens voormeld uittreksel uit de Justitiële Documentatie geen misdrijven meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Gelet op bovenstaande komt de verdachte niet in aanmerking voor een geheel voorwaardelijke straf, zoals de raadsman heeft voorgesteld.
Het hof is voorts van oordeel dat in de door de advocaat-generaal gevorderde omvang van de taakstraf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 250, nu dit bedrag recht doet aan de door de benadeelde partij geleden schade.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de benadeelde partij ter staving van zijn vordering gemotiveerde stellingen heeft geponeerd en dat zijdens de verdachte deze stellingen niet uitdrukkelijk en gemotiveerd zijn weersproken, in het bijzonder niet ten aanzien van het optreden van de opgevoerde schade en de causale relatie daarvan met het bewezen verklaarde feit.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 750, waarbij in het bijzonder is gelet op:
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij als gevolg van het gewelddadige incident een lichte hersenschudding heeft opgelopen waarvoor hij van het ziekenhuis een wekadvies kreeg gedurende twee dagen, alsmede een kneuzing van zijn neus en dat hij gedurende drie dagen last heeft gehad van misselijkheid en gedurende één week van hoofdpijn die hem ertoe noopte gedurende drie dagen pijnstillers te slikken;
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij door het incident van 4 april 2012 tot en met 16 april 2012 volledig arbeidsongeschikt is geweest en in die periode ook veel last had van vermoeidheid en concentratieverlies;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend.
De verdachte is in zoverre tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 750 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voor het overige gaat het ter compensatie van immateriële schade gevorderde de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] (Bureau Orde en Bewaking), ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M. Jurgens en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
mr. M. Jurgens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]