ECLI:NL:GHAMS:2017:2378

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
23-003304-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met mes in café

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van bedreiging met een mes en het dragen van een wapen van categorie IV. De tenlastelegging betrof een incident op 8 april 2016 in café Oranje te Amsterdam, waar de verdachte de aangeefster bedreigde met een mes en daarbij dreigende woorden uitsprak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 april 2017 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en andere getuigen, waaronder de barvrouw, in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals het proces-verbaal van de verbalisanten die de verdachte met het mes aantroffen. Het hof heeft de verdediging verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, maar het hof besloot in hoger beroep een taakstraf van 40 uren op te leggen, alsook een voorwaardelijke geldboete van €170. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onder reclasseringstoezicht staat en positieve veranderingen doormaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003304-16
Datum uitspraak: 25 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 in de strafzaak onder
de parketnummers 13-701650-16 en 23-000302-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 april 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 08 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [benadeelde] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond en/of voorgehouden en/of (daarbij) voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Jou krijg ik nog wel", althans woorden van een gelijke bedreigende aard en/of strekking;
2:
hij op of omstreeks 08 april 2016 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (koks)mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van beide tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, nu wettig bewijs ontbreekt omdat de tenlastelegging op cruciale punten onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van de aangeefster. De aangeefster is immers de enige persoon die het tonen van het mes in het café zou hebben gezien en de daarbij uitgesproken woorden zou hebben gehoord. Het bij de verdachte aangetroffen koksmes was niet bedoeld om letsel mee toe te brengen of mee te dreigen.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. De verdachte was op 8 april 2016 in café Oranje in Amsterdam waar hij aan de bar alcoholhoudende dranken heeft genuttigd en een gesprek met aangeefster [benadeelde] heeft gevoerd. Na verloop van tijd kreeg dit gesprek een onaangename wending en is de verdachte agressief geworden. Hij heeft aangeefster een koksmes dat hij in zijn broeksband bij zich droeg laten zien en gezegd: “jou krijg ik nog wel”.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, te weten de verklaring van de barvrouw van café Oranje, [barvrouw] , die heeft bevestigd dat de verdachte agressief gedrag vertoonde tegen aangeefster, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waaruit blijkt dat zij de verdachte bij het café hebben aangetroffen met een groot koksmes in zijn broeksband en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat sprake was van een conflict tussen hem en aangeefster dat volgens hem uit de hand liep. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en acht de onder de feit 1 tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Dat het koksmes dat de verdachte bij zich droeg voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, grondt het hof op de voormelde gang van zaken, in samenhang met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij het koksmes bij zich had omdat hij zich in die periode onveilig voelde. Het hof acht derhalve ook het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 8 april 2016 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [benadeelde] een mes getoond en daarbij [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Jou krijg ik nog wel";
2:
hij op 8 april 2016 te Amsterdam een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een koksmes, waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte een taakstraf op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte onder reclasseringstoezicht staat en positieve veranderingen doormaakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door een mes te tonen en bedreigende woorden te uiten tegen het slachtoffer. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte in een voor het publiek toegankelijke horecagelegenheid een groot koksmes bij zich droeg en daarmee heeft gedreigd. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 maart 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder meer bedreiging en liep hij in een proeftijd van een eerdere veroordeling. In het nadeel van de verdachte wordt meegewogen dat hij hieruit kennelijk geen lering heeft getrokken.
In het voordeel van de verdachte neemt het hof mee dat hij - blijkens het ter terechtzitting overgelegde bericht van de reclassering - in de laatste periode positieve vorderingen heeft gemaakt en behandeling ondergaat voor middelengebruik en delictgedrag.
Het hof acht, alles afwegende, ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal voor de onder 2 bewezenverklaarde overtreding een geldboete opleggen. Gelet op de samenhang met het onder 1 bewezenverklaarde en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door hem ter terechtzitting toegelicht en uit het bericht van de reclassering naar voren gekomen, acht het hof het raadzaam deze geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 62, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 10 september 2015 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Mede gelet op het standpunt van de advocaat-generaal ziet het hof aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen en dit om te zetten in een werkstraf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 170,00 (honderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 september 2015, parketnummer 23-000302-15, te weten van twee weken gevangenisstraf, om te zetten in:
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R. Kuiper en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van
A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 april 2017.
mrs. Kuiper en Dubelaar zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]