In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 september 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor het besturen van een personenauto onder invloed van alcohol. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 februari 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft het vonnis van de politierechter grotendeels bevestigd, maar heeft de strafoplegging aangepast. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 7 maanden. De advocaat-generaal had een andere straf geëist, waaronder een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een alcoholgehalte van 665 microgram per liter uitgeademde lucht, wat ruim drie keer de toegestane hoeveelheid is. Het hof heeft besloten om de ontzegging van de rijbevoegdheid gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de straf en maatregel vastgesteld op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,00 en 17 dagen hechtenis, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.