ECLI:NL:GHAMS:2017:2267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
200.175.030/01 en 200.177.893/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepingsvorderingen in civiele zaken met betrekking tot ontruimingen en huurcontracten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over herroepingsvorderingen van [X] tegen eerdere uitspraken met betrekking tot ontruimingen en huurcontracten. De zaak betreft twee hoofdprocedures, genummerd 200.175.030/01 en 200.177.893/01, waarin [X] de herroeping van eerdere rechterlijke uitspraken vordert. De eerdere uitspraken betroffen onder andere een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2013, waarin [X] werd veroordeeld tot ontruiming van een pand, en een arrest van het hof van 27 mei 2014, dat dit vonnis vernietigde. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [X] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot herroeping voor zover deze is gebaseerd op een brief van de gemeente Amsterdam. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat [X] wel ontvankelijk is in zijn herroepingsvordering op basis van andere gronden. Uiteindelijk heeft het hof de herroepingsvorderingen van [X] afgewezen en hem verwezen in de proceskosten. De beslissing benadrukt de noodzaak van voldoende onderbouwing van herroepingsvorderingen en de rol van eerdere rechterlijke uitspraken in het proces.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.175.030/01 en 200.177.893/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2017
in de zaken van
[X] ,
wonend te [woonplaats] ,
eiser tot herroeping in de hoofdzaken,
gedaagde in de incidenten,
advocaat: mr. M. Ellens te Amsterdam,
tegen

1.DE PRINCIPAAL B.V.,

2. WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
beide gevestigd te Amsterdam,
gedaagden tot herroeping in de hoofdzaken,
eiseressen in de incidenten,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.

1.De gedingen tot herroeping

Partijen worden hierna [X] en De Principaal c.s. – afzonderlijk: De Principaal en De Key – genoemd.
In de zaak met zaaknummer 200.177.893:
Het hof heeft in deze zaak op 26 januari 2016 een tussenarrest uitgesproken, waarbij in het incident iedere beslissing werd aangehouden en in de hoofdzaak de zaak naar de rol werd verwezen.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
- akte houdende uitlating producties en overlegging productie van de zijde van [X] , met een productie.
In de zaak met zaaknummer 200.175.030:
Het hof heeft in deze zaak op 20 december 2016 een (tweede) tussenarrest uitgesproken, waarbij de zaak werd gevoegd met de zaak met zaaknummer 200.177.893.
In beide zaken:
Partijen hebben de (gevoegde) zaken op 4 april 2017 door hun hierboven genoemde advocaten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities doen bepleiten. Zij hebben toen beide nog nadere stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is (wederom) arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd (ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.175.030 is dit overigens al vermeld in het in die zaak gewezen tussenarrest van 20 december 2016) dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de onder hierna onder (a) tot en met (d) te vermelden rechterlijke uitspraken zal herroepen, alle kennelijk voor zover tussen partijen (althans tussen [X] en De Principaal) gewezen. Tevens heeft [X] , kennelijk voor het geval het hof een of meer van deze uitspraken zal herroepen, de vorderingen ingesteld als opgenomen aan het slot van de – de gedingen tot herroeping inleidende – dagvaardingen van 16 juli 2015 (zaak-nummer 200.175.030) respectievelijk 28 september 2015 (zaaknummer 200.177.893), met beslissing over de proceskosten.
De Principaal c.s. hebben geconcludeerd, zakelijk, dat het hof [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen tot herroeping, althans die vorderingen zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

In beide zaken:
2.1.
In deze gedingen tot herroeping gaat het (het wordt ten aanzien van de zaak met nummer 200.175.030 herhaald) voor zover thans van belang, om het volgende.
( a) Bij vonnis van 23 januari 2013 (zaak- en rolnummer 512840/ HA ZA 12-337) heeft de rechtbank Amsterdam onder anderen [X] onder meer veroordeeld de begane grond van het pand aan de [adres 1] te ontruimen;
( b) Bij vonnis van 22 februari 2013 (rolnummer 1372638 CV EXPL 12-25152) heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam onder meer het tijdstip waarop de huurovereenkomst met betrekking tot [adres 2] eindigt, vastgesteld op 1 april 2013 en [X] veroordeeld het gehuurde dan te ontruimen;
( c) Bij arrest van 27 mei 2014 (zaaknummers 200.126.590/01 en 200.128.989/01) heeft dit hof onder meer het onder (a) genoemde vonnis vernietigd en de vordering van De Principaal, voor zover ingesteld tegen [X] , afgewezen en het onder (b) genoemde vonnis bekrachtigd;
( d) Bij arrest van 19 december 2014 (rolnummer 14/04465) heeft de Hoge Raad der Nederlanden het cassatieberoep tegen voormeld arrest van het hof (in beide zaken) niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de huurovereenkomst met betrekking tot [adres 2] eindigt op 1 februari 2015, alsmede dat [X] uiterlijk op die datum het gehuurde dient te hebben ontruimd.
( e) Na enkele voor [X] vruchteloos gebleken executiegeschillen (waarvan een in twee instanties) zijn [adres 1] en [adres 2] eind maart 2015 ontruimd.
( f) In deze gedingen vordert [X] de herroeping van de onder (a) tot en met (d) genoemde uitspraken.
2.2.
In overweging 2.2.5 van het tussenarrest van 20 december 2016 in de zaak met zaak-nummer 200.175.030 heeft het hof geoordeeld dat [X] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot herroeping, voor zover gebaseerd op een brief van de gemeente Amsterdam (verder: de gemeente) aan De Key van 28 november 2011. Voor zover [X] zijn vordering tot herroeping in de zaak met zaaknummer 200.177.893 eveneens baseert op die brief, is hij op grond van dezelfde redenering (mutatis mutandis) in zijn vordering niet-ontvankelijk. De incidentele vordering van De Principaal c.s., strekkende tot niet-ontvankelijkheid van [X] in zijn herroepingsvordering, is in beide zaken dan ook in zoverre toewijsbaar.
2.3.
Omdat in overweging 2.2.6 van het tussenarrest van 20 december 2016 in de zaak met zaaknummer 200.175.030 tevens is beslist dat [X] (wel) ontvankelijk is in zijn herroepingsvordering, voor zover gebaseerd op een tweetal andere gronden, zal de in die zaak door De Principaal c.s. ingestelde incidentele vordering (als onder 2.2 vermeld) voor het overige worden afgewezen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de incidentele vordering van De Principaal c.s. in de zaak met zaaknummer 200.177.893 omdat de desbetreffende herroepingsvordering voor het overige tijdig is ingesteld en de enkele omstandigheid dat [X] in deze zaak dezelfde feitelijke gronden heeft aangevoerd als in de zaak met zaaknummer 200.175.030 op zichzelf niet tot zijn niet-ontvankelijkheid kan leiden. De Principaal c.s. zullen, als overwegend in het ongelijk gesteld, worden verwezen in de kosten van het incident in beide zaken.
2.4.1.
[X] heeft zijn vorderingen tot herroeping verder onder meer gegrond op een e-mail van de gemeente van 27 juli 2015 aan zijn advocaat. Uit een als bijlage bij die e-mail gevoegde brief van De Principaal c.s. van 15 november 2011 aan de gemeente blijkt, aldus [X] , dat De Principaal c.s. tegenover de gemeente hebben verklaard dat [X] regulier huurder was van [adres 2] , dat voor hem als reguliere huurder een peildatum werd bepaald op grond waarvan hij stadsvernieuwingsurgent werd verklaard en dat hij door De Principaal c.s. geïnformeerd zou worden over de planvorming van Project Tabak en de gevolgen die dit voor hem zou hebben. Het hof begrijpt [X] aldus dat hij zich te dezen beroept op het bepaalde in art. 382 aanhef en sub a en/of sub c Rv.
2.4.2.
Het hof stelt voorop dat het in zijn arrest van 27 mei 2014 tot uitgangspunt heeft genomen dat [X] huurder was van [adres 2] . In zoverre kan de brief van 15 november 2011 dus niet als een stuk van beslissende aard in de zin van art. 382 aanhef en sub c Rv worden aangemerkt. Ook overigens echter vormt deze brief, indien voor het overige al – in voormelde zin – een stuk van beslissende aard, geen deugdelijke grondslag voor de herroepingsvorderingen. [X] heeft immers onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat dit stuk door toedoen van De Principaal c.s. is achtergehouden in de zin van deze wetsbepaling en evenmin dat De Principaal c.s. te dezen bedrog hebben gepleegd als bedoeld in art. 382 aanhef en sub a Rv. Dit laatste geldt ook, voor zover [X] zich nog beroept op de door De Principaal c.s. in hun conclusie van antwoord van 19 april 2016 (in de zaak met zaaknummer 200.177.893), sub 7.4, gedane erkenning dat bij het verlenen van de stadsvernieuwingsstatus in 2011 aan [X] “kennelijk iets is misgegaan”, een erkenning die zij ook hebben gedaan in hun conclusie van dupliek in de andere zaak, sub 7.10. In het bijzonder heeft [X] onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat deze omstandigheid De Principaal c.s. ten tijde van de eerdere procedures al bekend was, laat staan dat zij deze omstandigheid toen (opzettelijk) voor de rechter hebben verzwegen. Overigens heeft [X] niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat hij nooit via Woningnet of anderszins op een aangeboden huurwoning heeft gereflecteerd en dus ook geen last heeft ondervonden van het feit dat de urgentie nog niet was verleend.
2.5.1.
Ten slotte heeft [X] zijn vorderingen tot herroeping doen steunen op het feit dat hem in februari 2016 is gebleken dat De Principaal c.s. in strijd met de door hen in de eerdere procedures gedane mededelingen en in afwijking van het bepaalde in art. 7:274 lid 1 aanhef en sub c BW, de Tabakspanden op 14 juli 2015 hebben verkocht en op 31 december 2015 hebben geleverd aan een derde, [Y] Project V B.V. (verder: [Y] ). Volgens [X] hebben De Principaal c.s. ook in zoverre bedrog gepleegd in de in art. 382 aanhef en sub a Rv bedoelde zin.
2.5.2.
Voor zover [X] stelt dat De Principaal c.s. “nooit” de intentie hebben gehad de Tabakspanden zelf te ontwikkelen, is die stelling in het geheel niet toegelicht, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Voor het overige heeft [X] (bij pleidooi) weliswaar gesteld dat De Principaal c.s. “in maart 2015” al bezig waren met de voorbereiding van de verkoop van de panden aan [Y] en dat de advocaat van De Principaal c.s. nog tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 van het executie-kort geding dat heeft geleid tot een op 17 maart 2015 uitgesproken vonnis heeft gesteld dat “er overeenkomstig de in de eerdere procedures gepresenteerde plannen door De Principaal c.s. zal worden gerenoveerd en verkocht”, maar heeft te gelden dat een en ander (het eerste: indien al juist) zich heeft voorgedaan na de rechterlijke uitspraken waarvan thans de herroeping wordt gevorderd en dan ook niet kan worden aangemerkt als in de desbetreffende gedingen door De Principaal c.s. gepleegd bedrog.
2.6.
Voor een bespreking van het door [X] nog gedane beroep op art. 7:276 BW is in de onderhavige herroepingsprocedures geen plaats.
2.7.
[X] heeft geen voldoende concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien juist, tot andere beslissingen zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen.
2.8.
De slotsom is dat de herroepingsvordering in beide zaken zal worden afgewezen en dat [X] , als de in het ongelijk gestelde partij, telkens in de proceskosten zal worden verwezen. Omdat in de beide zaken tegelijk is gepleit, zal het hof in het kader van de proceskostenveroordeling ter zake van het pleidooi telkens slechts één punt in aanmerking nemen.

3.Beslissing

Het hof :
in de beide incidenten:
verklaart [X] niet-ontvankelijk in zijn herroepingsvordering, voor zover gebaseerd op de onder 2.2 bedoelde brief van de gemeente Amsterdam aan De Key van 28 november 2011 en wijst de vordering van De Principaal c.s. voor het overige af;
verwijst De Principaal c.s. in de kosten van het geding, aan de zijde van [X] gevallen en telkens (dus twee keer te voldoen) begroot op € 894,= voor salaris van de advocaat;
in de beide hoofdzaken:
wijst de vordering tot herroeping van [X] af;
verwijst [X] in de kosten van het geding, aan de zijde van De Principaal c.s. gevallen en tot op heden telkens (dus twee keer te voldoen) begroot op € 711,= voor verschotten en € 1.788,= voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en E.P. Stolp en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 13 juni 2017.