In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 september 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor meerdere winkeldiefstallen die plaatsvonden tussen 19 en 27 augustus 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte de diefstal van diverse goederen, waaronder epileerapparaten en een stereotoren, die toebehoorden aan een benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, en diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof weegt de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd mee in de strafoplegging. De verdachte had zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, vaak samen met haar echtgenoot, en had waardevolle goederen gestolen, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de gedupeerden. Het hof oordeelde dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de omstandigheden en de blanco documentatie van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.