parketnummer: 23-001866-16
datum uitspraak: 18 januari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/701144-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder vast woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres in het buitenland: [adres 1].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ter zake van het onder 3 tenlastegelegde
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
1:hij in de periode van 1 december 2015 tot en met 22 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, eenmaal of meerdere malen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste betaalpas en/of waardekaart, enige andere voor het publiek beschikbare kaart of een voor het publiek beschikbare drager van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar opzettelijk met een valse en/of vervalste (BP) tankpas (als wettig en/of regelmatig betaal- en/of kredietmiddel) diesel (ongeveer 1007 liter) heeft betaald bij een of meerdere tankstation(s) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die (BP) tankpas was voorzien van gegevens afkomstig van een echte, aan een bestaande besloten vennootschap [B.V. 1] en/of een werknemer van die besloten vennootschap, dan wel opzettelijk zodanige pas of kaart aflevert, voorhanden heeft, ontvangt, zich verschaft, vervoert, verkoopt of overdraagt, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de pas of kaart bestemd is voor zodanig gebruik;
2:hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 22 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, eenmaal of meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen diesel (ongeveer 1007 liter), geheel of ten dele toebehorend aan [B.V. 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die diesel heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen diesel onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van gebruikmaking van (een) valse sleutel(s), te weten een geskimde en/of vervalste (BP) tankpas, tot welk gebruik hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/was/waren gerechtigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de geldigheid van de inleidende dagvaarding (impliciet) en wat betreft de bewezenverklaring tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen mede naar aanleiding van de gevoerde verweren
Op grond van de inhoud van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest, stelt het hof het volgende vast.
In december 2015 is bij het tankstation G&V aan [adres 2] skimapparatuur aangetroffen. Medewerkers van dit tankstation kregen veel klachten over geskimde passen.Op 22 januari 2016 is [naam 1], bedrijfsleider van [B.V. 1] er door BP Nederland van op de hoogte gesteld dat een binnen zijn bedrijf gebruikte BP tankpas was geblokkeerd, hetgeen BP doet – zo wist [naam 1] – als er vreemde transacties zijn, waarbij bijvoorbeeld heel grote hoeveelheden brandstof worden getankt of sprake is van verscheidene tankbeurten die binnen kort tijdsbestek met dezelfde pas worden betaald. Op 25 januari 2016 vernam [naam 1] van de recherche dat een tankpas was geskimd. Op 26 januari 2016 ontving hij een factuur betreffende de tankpas met nummer 000327. Uit die factuur bleek dat met gebruik van de gegevens van deze pas in kort tijdsbestek drie keer diesel was getankt bij Texaco Ranzijn te Amsterdam: op 19 januari 2016 35,38 liter; op 20 januari 2016 46,71 liter; op 21 januari 2016 1015,16 liter.Op 22 januari 2016 is omstreeks 9:01 uur met gebruik van de gegevens van deze pas bij Texaco Ranzijn te Amsterdam nog eens 1007,84 liter diesel getankt.De medewerker van [B.V. 1] die steeds – ook ten tijde van deze vier transacties – in het bezit was van de originele BP tankpas met nummer 000327,gebruikte deze pas nooit in Amsterdam, maar voornamelijk bij het tankstation G&V te Meer (België).Op 17 december 2015 is met deze tankpas in Meer (België) betaald en is daarbij als kilometerstand vastgelegd 702813. Omdat bij de zojuist genoemde transacties bij het onbemande tankstation Texaco Ranzijn te Amsterdam telkens deze zelfde kilometerstand is vermeld, terwijl bij latere transacties met de originele pas een oplopende kilometerstand is geregistreerd, mag verondersteld worden dat de BP tankpas op 17 december 2015 te Meer (België) is geskimd.
Op 22 januari 2016 kwamen politieagenten omstreeks 9:04 uur bij het onbemande tankstation (naar het hof begrijpt: Texaco Ranzijn) aan de [adres 3] te Amsterdam, eigendom van [B.V. 2],naar aanleiding van een melding van een verdachte situatie bij het tanken. Daar zagen zij twee voertuigen rijden: een personenauto met kenteken [kenteken 1] met daarin de verdachte [verdachte] en een witte bestelauto met kenteken [kenteken 2] met [medeverdachte] en [medeverdachte 2]. Op de pomp met nummer 4 stond dat er 1.007 liter diesel was getankt. In de laadruimte van de bestelauto stond een container, vastgezet met wat spanbanden, met daarin 1.000 liter lichtgele vloeistof. Het huurcontract van de bestelauto van 20 januari 2016 stond op naam van [verdachte]; het voertuig was vanaf die datum door hem gehuurd. Telefonisch contact met de melder, getuige [getuige], leerde dat hij de twee betrokken voertuigen op 21 januari 2016 ook had gezien en dat hem toen opviel dat de personenauto bij hem voor het hek stond ter hoogte van [adres 3], terwijl de bestelbus vermoedelijk aan het tanken was en dat de bestuurder van de personenauto uitstapte en naar het tankstation liep.
Getuige [getuige] heeft later verklaard dat hij op 22 januari 2016 een witte bus (het hof begrijpt: bestelbus) en een blauwe Renault Laguna bij het pompstation zag en direct merkte dat het ‘geen zuivere koffie was’. Omdat dit al de tweede keer was in twee dagen dat hij deze auto’s in deze combinatie bij de pomp zag ‘scharrelen’, heeft hij de politie gebeld. Hij zag op 22 januari 2016 dat de inzittenden van beide voertuigen contact met elkaar hadden en ook iets overgaven aan elkaar. Op een gegeven moment is de bestelbus naar de pomp gereden. De Renault parkeerde 200 meter verderop en bleef daar zicht houden op de bestelbus. De bestelbus stopte bij de pomp en de bestuurder stapte uit en had een rode jas aan. De bijrijder stapte ook uit en bleef halverwege de passagierszijde van de bus staan. De bestelbus met deze mannen heeft daar zeker een kwartier gestaan. Even later werden beide auto’s door de politie stilgezet en gecontroleerd.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij is opgetreden als bestuurder van de bestelbus, dat hij een zwart shirt aan had met daarboven een rood vest, dat hij naar de onbewaakte tankplaats is gereden, dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] de zijdeur van de bestelbus opende en dat hij daar 6 à 7 minuten heeft gestaan en dat hij verwachtte dat [medeverdachte 2] hem iets voor dit klusje zou geven.
Het hof is op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de conclusie voor de hand ligt dat [verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte 2] overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan in bewuste en nauwe samenwerking op 22 januari 2016 ruim 1.000 liter diesel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen met gebruikmaking van een vervalste pas of waardekaart met daarop de geskimde gegevens van een BP tankpas van [B.V. 1] Daarbij neemt het hof in aanmerking dat:
- [verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte 2] op een evident uiterst dubieuze, want zeer ongebruikelijke (en met diverse bepalingen betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen strijdige) wijze, een zeer ongebruikelijke hoeveelheid van ruim 1.000 liter diesel hebben getankt bij een onbemand/onbewaakt tankstation, waarbij gebruik is gemaakt van een vervalste pas of waardekaart met daarop de gegevens van de geskimde BP tankpas;
- dat [medeverdachte] en [medeverdachte 2] bij het tanken zelf en het vervoer van de weggenomen diesel direct betrokken zijn geweest, terwijl [verdachte] voor en tijdens dat tanken (naar de uiterlijke verschijningsvorm: op de uitkijk staand) met hen in contact stond, hij zich ook na het tanken nog in de onmiddellijke nabijheid van zijn mededaders in de bestelbus bevond en deze bestelbus, waarvan bij het tanken en het vervoer van de diesel gebruik werd gemaakt, door hem was gehuurd.
Een verklaring van een van de voormelde verdachten die een aanknopingspunt zou kunnen bieden voor de gedachte dat deze voor de hand liggende conclusie niet juist is, ontbreekt, zodat de door het hof redengevend geachte – verdachte – feiten en omstandigheden niet zijn ontzenuwd. [verdachte] heeft immers (net als [medeverdachte 2]) op elke voor de beoordeling van de feiten relevante vraag geen antwoord willen geven. [medeverdachte] heeft naast hetgeen hiervoor is weergegeven onder meer verklaard dat hij op 22 januari 2016 bij het tankstation de bestelbus niet uit is geweest. Die verklaring acht het hof ongeloofwaardig in het licht van de waarnemingen van getuige [getuige], die heeft gezien dat de bestuurder van de bestelbus is uitgestapt en die daarbij diens kleding heeft beschreven, overeenkomend met de kleding van verdachte [medeverdachte]. Verder is het hof van oordeel dat het [medeverdachte] niet kan zijn ontgaan dat een zeer grote hoeveelheid brandstof werd getankt, vanwege de duur van het tanken en de gewichtstoename van de door hem bestuurde bestelbus.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de hiervoor genoemde voor de hand liggende conclusie de juiste is.
Het verweer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (in vereniging) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse pas, treft geen doel. Het vooromschreven handelen was er, gelet op de aard en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, voor elk van de verdachten kenbaar op gericht zich opzettelijk wederrechtelijk bij een onbemand tankstation een grote hoeveelheid brandstof toe te eigenen. Het is een feit van algemene bekendheid is dat bij een dergelijk tankstation de brandstof pas begint te stromen nadat een betaalpas of waardekaart is aangeboden. Het gebruik van zo’n pas of kaart vormde daarmee een noodzakelijk onderdeel voor de verwezenlijking van het gezamenlijke plan. Het opzet van elk van de verdachten was dus op zijn minst in voorwaardelijke zin gericht op het gebruik van een valse of vervalste betaalpas of waardekaart. Naar het oordeel van het hof is er voorts sprake van een zodanig intensieve betrokkenheid van de verdachte bij het volgens plan uitvoeren van de bewezen geachte feiten dat van medeplegen/in vereniging plegen moet worden gesproken. Dat er, zoals is aangevoerd, geen bewijs is dat de verdachte de pas of waardekaart zelf in handen heeft gehad, kan hem in het licht van een en ander niet baten.
Het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer dat niet onomstotelijk vaststaat dat gebruik is gemaakt van een valse pas, nu deze pas niet in aangetroffen, stuit op het vorenstaande af. Daarbij zij nog opgemerkt dat geenszins is uitgesloten dat voor de verdachten gelegenheid heeft bestaan zich van de gebruikte pas of waardekaart te ontdoen, alvorens zij zijn aangehouden.
Het verweer dat geen diesel is weggenomen maar geld/krediet dat toebehoort aan de pashouder mist evenzeer doel, reeds omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten de hen niet toebehorende brandstof hebben overgeheveld naar de tank en daarmee vervolgens zijn weggereden.
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal daarom bewezen worden verklaard als na te melden. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: