ECLI:NL:GHAMS:2017:2204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-000952-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en diefstal met valse sleutels in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2015. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van afpersing en diefstal met valse sleutels. De zaak betreft een incident op 21 september 2014, waarbij de verdachte onder bedreiging met een mes een portemonnee heeft afgenomen van een slachtoffer in de Kalverstraat te Amsterdam. Na de afpersing heeft de verdachte met de gestolen creditcard van het slachtoffer geld gepind uit een geldautomaat. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft de bewijsvoering van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de afpersing en diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De straf is zwaarder dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof de ernst van de feiten niet voldoende vertegenwoordigd achtte in de gevorderde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000952-15
datum uitspraak: 11 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2015 in de strafzaak onder de parketnummers
13-741306-14, 13-654034-14 (TUL) en 13-670588-12 (TUL) tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
[adres 1] ,
[detentie]

Ontvankelijkheid hoger beroep

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zich niet richt tegen de beslissing ter zake het onder 1 ten laste gelegde, waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken.
Het hof overweegt dat het openbaar ministerie onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld. Nu door het openbaar ministerie geen bezwaren tegen de in het vonnis onder 1 gegeven vrijspraak zijn opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van dit feit, zal het openbaar ministerie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep onder 1 gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 augustus 2015 en 28 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2. primair
hij op of omstreeks 21 september 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres 4] , in elk geval op een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende een creditcard en/of een geldbedrag van 300,- euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte voornoemde [slachtoffer] heeft aangesproken en/of (vervolgens) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of onverhoeds
- naast voornoemde [slachtoffer] is gaan zitten en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en/of voorgehouden en/of gericht en/of gericht gehouden op de onderrug van voornoemde [slachtoffer] en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "The situation is different right now" en/of dat hij mee moest lopen met hem, verdachte en/of niets moest zeggen en/of niet op hulp moest roepen omdat hij mensen in de buurt had die hem konden helpen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 21 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een crediticard (mastercard) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 21 september 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een betaal(geld)automaat heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van (totaal) 3000,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een niet aan hem, verdachte toebehorende credit-card en/of pincode).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet past bij het door de aangever [slachtoffer] opgegeven signalement en dat aan de herkenningen door verscheidene politieambtenaren geen bewijswaarde mag worden gehecht, nu deze herkenningen om verschillende redenen niet betrouwbaar zijn.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
Op 24 september 2014 heeft [slachtoffer] bij de politie aangifte van straatroof gedaan. Aangever is op 21 september 2014 omstreeks 03:00 uur in de [adres 4] in Amsterdam door een man onder bedreiging van een mes gedwongen zijn portemonnee af te staan. Daaruit zijn door de dader geld en een creditcard weggenomen. De dader is door de aangever omschreven als een tengere negroïde jongeman tussen de 18 en 25 jaar met zwart (halflang) kroeshaar. Op 21 september 2014 is vanaf 03:20 uur in een tijdsbestek van zeven minuten in totaal € 3.000,- met de creditcard van de aangever gepind uit een geldautomaat aan de [adres 2] in Amsterdam. Degene die heeft gepind, is vanuit de geldautomaat op camerabeelden vastgelegd. Van die beelden zijn
stillsgemaakt. Het hele gezicht van degene die heeft gepind is, ondanks dat hij een capuchon draagt, scherp te zien. Naar het oordeel van het hof is op basis van deze
stillsherkenning goed mogelijk.
De
stillszijn geplaatst op de aandachtvestiging-site van het politie-intranet. Vervolgens hebben verscheidene verbalisanten afzonderlijk van elkaar de verdachte herkend. Voor elk van deze verbalisanten geldt dat zij de verdachte eerder (diverse keren) hebben aangehouden en/of hem (vaker) hebben gezien in het gebied waarin de desbetreffende verbalisant werkzaam is of was. Twee van deze verbalisanten hebben uiteengezet aan welke specifieke uiterlijke kenmerken zij de verdachte herkennen.
Met uitzondering van de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] acht het hof de herkenningen betrouwbaar en zal het deze dan ook bezigen voor het bewijs dat de verdachte de man op de
stillsis en dus degene is die kort na de beroving van [slachtoffer] met behulp van de buitgemaakte creditcard geld heeft gepind.
Gelet op de korte tijdspanne tussen de beroving van [slachtoffer] en het pinnen door de verdachte met de creditcard van [slachtoffer] , het feit dat verdachte qua uiterlijk voor een belangrijk deel past binnen het door [slachtoffer] opgegeven signalement van de dader, en het ontbreken van een verklaring van de verdachte hoe hij op andere wijze in het bezit van de creditcard van [slachtoffer] is gekomen, is het hof van oordeel dat de verdachte ook degene is geweest die [slachtoffer] van zijn creditcard heeft beroofd. Hieraan doet niet af dat in de aangifte bij de weergave van het signalement van de dader eerst is vermeld dat deze “halflang” kroeshaar had, terwijl die toevoeging bij de tweede weergave van het signalement in de aangifte is weggelaten. Aan het vorenstaande doet evenmin af dat niet is gebleken hoe de verdachte bekend is geworden met de bij de creditcard behorende pincode, nu er geen enkele aanwijzing voor is dat de verdachte bevoegd zou zijn geweest tot het gebruik van die creditcard met pincode, zodat sprake is van een valse sleutel.
Opmerking bij het vorenstaande verdient dat het hof er van uit gaat dat de aangever zich bij het noemen van het tijdstip van de beroving in de aangifte (“omstreeks 01:00 uur”) heeft georiënteerd op de tijdstippen van de pintransacties, van hemzelf aan het [adres 3] en door de dader aan de [adres 2] , die hij bij zijn aangifte heeft gevoegd. Van die transacties is op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 26 maart 2015 vast komen te staan dat deze naar Nederlandse tijd telkens 2 uren later plaatsvonden. Waar de aangever ervan spreekt dat hij vlak voor de beroving nog gebruik heeft gemaakt van de geldautomaat aan het [adres 3] , waarbij in het bijgevoegde overzicht de tijdstippen 00:44 en 00:45 zijn vermeld, gaat het hof er van uit dat deze transacties om 2:44 uur en 2:45 uur Nederlandse tijd hebben plaatsgevonden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
hij op 21 september 2014 te Amsterdam op de openbare weg, de [adres 4] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, inhoudende een creditcard en een geldbedrag,, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij voornoemde [slachtoffer] heeft aangesproken en vervolgens opzettelijk dreigend
- naast voornoemde [slachtoffer] is gaan zitten en
- een mes aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en gericht op de onderrug van voornoemde [slachtoffer] en
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "The situation is different right now" en dat hij mee moest lopen met hem en niets moest zeggen en niet om hulp moest roepen omdat hij mensen in de buurt had die hem konden helpen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3:
hij op tijdstippen omstreeks 21 september 2014 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal 3000,- euro, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, te weten een niet aan hem toebehorende creditcard en pincode.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
afpersing.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van een toerist in de [adres 4] in Amsterdam. De verdachte heeft de aangever onder bedreiging van een mes gedwongen zijn portemonnee af te geven en heeft daaruit geld en een creditcard weggenomen. Vervolgens heeft de verdachte € 3.000,- gestolen door met de creditcard van het slachtoffer geld uit een geldautomaat te pinnen. Door zijn handelen heeft hij het slachtoffer niet alleen financieel gedupeerd, maar ook angst ingeboezemd. Feiten als de onderhavige veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Tevens bezorgen dergelijke feiten Nederland, en Amsterdam in het bijzonder, een slechte naam in het buitenland. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk enkel uit winstbejag schuldig heeft gemaakt aan het bewezen verklaarde, zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer.
In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 april 2017 meermalen eerder strafrechtelijk voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op diverse rapporten betreffende de persoon van de verdachte, in het bijzonder de psychologische en psychiatrische pro justitia rapporten van respectievelijk 12 mei 2016 en
6 mei 2016. In beide rapporten wordt geconcludeerd dat de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof neemt deze conclusie over. Ook houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van
17 november 2016, alsmede met hetgeen door reclasseringswerker [reclasseringswerker] ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Dat komt erop neer dat oplegging van de ISD-maatregel te prefereren zou zijn, maar dat wegens twijfel over de vraag of de verdachte voldoet aan de wettelijke criteria daarvoor, in deze zaak de oplegging van die maatregel niet wordt aangeraden. Geadviseerd wordt een zodanige straf op te leggen dat een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt voorkomen tussen detentie en de eventueel op te leggen ISD-maatregel, die nu de inzet vormt van een bij de rechtbank Amsterdam tegen de verdachte aanhangige nieuwe strafzaak.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Om die reden zal het hof een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarbij heeft het hof ook gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin bij straatroof in geval van recidive een gevangenisstraf van acht maanden wordt genoemd, met dien verstande dat het gebruik van een wapen daarbij nog een strafverhogende factor kan zijn. Het hof gaat er daarbij van uit dat de passend geachte straf de mogelijk in een andere strafzaak op te leggen ISD-maatregel niet zal doorkruisen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-654034-14)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Amsterdam van 28 mei 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en gezien het feit dat het hof reeds in de gelijktijdig behandelde strafzaak (met parketnummer 23-001344-16) de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf heeft toegewezen, zal de vordering tot tenuitvoerlegging thans worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-670588-12)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam van 19 september 2012 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 4 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zodat tenuitvoerlegging kan worden gelast. Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie een gevangenisstraf voor dezelfde duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 17 november 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 28 mei 2014, parketnummer 13-654034-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 5 maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam van 19 september 2012, parketnummer 13-670588-12, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. C.N. Dalebout en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2017.
=========================================================================
[… 1]
[… 2]