ECLI:NL:GHAMS:2017:2200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-004526-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol met bewijs van bagage en claimtag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 23 kilo cocaïne op 1 maart 2011 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum met vlucht KL754 vanuit Guayaquil naar Nederland is gereisd. Bij de bagage van deze vlucht werd een koffer aangetroffen die cocaïne bevatte. De verdachte ontkende de koffer te bezitten, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het bezit van een sleutel die op het hangslot van de koffer paste, erop wezen dat de verdachte wist dat er cocaïne in de koffer aanwezig was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen sleutel bevolen en de teruggave van een bagagelabel aan de verdachte gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004526-11
datum uitspraak: 11 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 oktober 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-800291-11 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
[zonder bekende woon- of verblijfplaats] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep op 28 februari 2013 door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 maart 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 23030,4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere beslissing over de op te leggen straf dan de rechtbank.

Partiele vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderencocaïne heeft ingevoerd.

Gevoerd verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de aangetroffen koffer niet van de verdachte is. De koffer van de verdachte was immers groter en niet met een hangslot afgesloten en is op het vliegveld van Guayaquil tijdens een 100%-controle gecontroleerd zonder dat daarin drugs zijn aangetroffen. De verdachte heeft, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, wel degelijk tot de op die vlucht gecontroleerde passagiers behoord. Ook komt de handtekening van de verdachte niet overeen met de handtekening op het bagagelabel aan de koffer en is dat bagagelabel niet intact, omdat de randen ervan gekarteld zijn. De door de verdachte aangeboden koffer bevatte geen pakketten cocaïne.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte op 1 maart 2011 Nederland is ingereisd met vlucht KL754 vanuit Guayaquil (Ecuador). Bij de bagage van die vlucht is een met een hangslot afgesloten koffer van het merk Shenppqi aangetroffen, met daaraan bevestigd een bagagelabel op de naam [naam] . In die koffer zijn drieëntwintig pakketten met in totaal 23030,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen. Na het onderscheppen van deze koffer door douaneambtenaren op Schiphol is de verdachte gevraagd naar zijn claimtagsticker, waarop de verdachte heeft gezegd dat hij geen claimtagsticker bij zich had. Bij de daarop gevolgde kledingvisitatie is bij de verdachte in de binnenzak van zijn colbert een vliegticket met daarop een claimtagsticker aangetroffen. De gegevens op deze claimtagsticker correspondeerden met de gegevens op voormeld bagagelabel en de gegevens van beide correspondeerden met de gegevens op de sticker aan de achterzijde van de boarding pass die bij de verdachte is aangetroffen (dossierparagrafen 1.1, 1.4, 1.1.3). Ook het gewicht op de claimtagsticker (de vermelding “1/32”, zo begrijpt het hof, ziet op één stuk bagage van 32 kilogram) correspondeert met het gewicht van de aangetroffen koffer met cocaïne van 31550 gram (dossierparagraaf 1.1.4). Het aan de koffer bevestigde bagagelabel was intact en zonder zichtbare beschadigingen (dossierparagraaf 1.1.3), zoals het hof ook zelf op de foto’s van het bagagelabel heeft waargenomen. Tijdens een voortgezette controle heeft de verdachte verklaard dat hij geen sleutel had van het hangslot aan de koffer.
Bij de spullen van de verdachte is een etui aangetroffen met in een klein zijvakje een simkaart, waarover de verdachte heeft verklaard dat deze van hem is (dossierparagraaf 1.3, p. 15), en een sleutel die bleek te passen op het hangslot aan voormelde koffer (dossierparagraaf 1.5).
Bij de bagageafhandeling van de KLM op Schiphol is geen achtergebleven bagage aangetroffen die behoorde bij de verdachte (dossierparagraaf 1.4).
Op grond hiervan neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte de koffer bevattende cocaïne als ruimbagage met zich heeft gevoerd en binnen Nederland heeft gebracht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een vliegtuigpassagier die een koffer met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. In het licht van de voormelde feiten en omstandigheden is er geen reden om dit uitgangspunt niet op de verdachte van toepassing te achten. Het aanvankelijk ontkennen in bezit te zijn van een claimtag behorend bij de koffer en blijven ontkennen in het bezit te zijn geweest van de sleutel behorend bij het hangslot waarmee de koffer met cocaïne was afgesloten, ziet het hof als sterke aanwijzingen dat de verdachte bekend was met de strafbare inhoud van zijn koffer. Voor de stelling dat de koffer van de verdachte verwisseld zou zijn en dat iemand, zonder dat de verdachte het wist, het sleuteltje bij zijn spullen heeft gestopt, ontbreekt elk feitelijk aanknopingspunt. Op Schiphol is niet een andere aan de verdachte toe te schrijven koffer gevonden, het gewicht van de drugskoffer komt overeen met de door de verdachte ingecheckte koffer en de claimtagsticker die in het bezit van de verdachte was behoort bij het onbeschadigde bagagelabel aan de koffer. Dat op de foto’s van het bagagelabel te zien is dat de randen iets gekarteld zijn, duidt er, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, geenszins op dat het bagagelabel losgetrokken is geweest. Dat de handtekening op het bagagelabel slechts gelijkenis vertoont met de handtekening van de verdachte zonder daarmee in haar geheel in detail overeen te komen, doet aan het vorenstaande niet af.
Gelet op het voorgaande gaat het hof er met de rechtbank en de advocaat-generaal van uit dat de verdachte wist dat er cocaïne in de koffer aanwezig was. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens de koffer met cocaïne binnen Nederland heeft gebracht.
Aanhoudingsverzoek
De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de Ecuadoraanse autoriteiten te verzoeken om de lijst te overleggen met namen van de (veertig) passagiers die voorafgaand aan de vlucht op 28 februari 2011 van Guayaquil naar Schiphol zijn gecontroleerd door de narcoticabrigade, dan wel te verklaren dat deze lijst niet meer kan worden geproduceerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de zaak voort te zetten en bijlage IV van de door de advocaat-generaal samengestelde bundeling van de rechtshulpuitvoeringstukken uit te sluiten van het bewijs, althans uit te gaan van het standpunt van de verdediging dat de verdachte tot de groep van gecontroleerde passagiers behoorde.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de raadsman geldt dat het hof de stukken die zijn ontvangen in het kader van de uitvoering van het rechtshulpverzoek aan de Ecuadoraanse autoriteiten – welke stukken inhouden dat de verdachte ‘niet is onderworpen aan enige drugscontrole’ – niet voor het bewijs zal gebruiken. Het hof acht zich voldoende ingelicht en ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen noodzaak om het onderzoek andermaal te schorsen. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent het bewijs – met name gelet op het bezit van zowel het sleuteltje dat op het hangslot van de koffer met cocaïne past als van de claimtagsticker die bij het bagagelabel van die koffer behoort – is volstrekt onaannemelijk dat sprake is geweest van een verwisseling van koffers. Daarmee is geen noodzaak aanwezig voor het verkrijgen van nadere informatie over de controle die in Guayaquil zou hebben plaatsgevonden. Het aanhoudingsverzoek wordt daarom afgewezen.
Voorwaardelijk verzoek
De in hoger beroep deels als herhaald en ingelast beschouwde pleitnotities van de raadsman in eerste aanleg behelzen een voorwaardelijk verzoek om een DNA- en dactyloscopisch onderzoek uit te voeren op de in beslag genomen koffer, de verpakkingen, de kledingstukken en de sleutel, indien de rechtbank de verdachte niet zou volgen in zijn standpunt dat de in beslag genomen koffer niet aan hem behoort en dat hij deze niet heeft ingecheckt.
Indien de raadsman heeft beoogd in hoger beroep te persisteren bij dit verzoek, voor zover daaraan niet reeds uitvoering is gegeven, is het hof de noodzaak tot nader onderzoek niet gebleken. Het voorwaardelijk verzoek wordt derhalve afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 maart 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 23030,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen die de duur van de door de verdachte reeds ondergane hechtenis niet te boven gaat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer drieëntwintig kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent de verdachte aan de drugshandel en voornoemde gevolgen daarvan te bevorderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2017 is de verdachte niet eerder in Nederland met justitie in aanraking is gekomen, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van meer dan twintig kilo harddrugs hebben ingevoerd. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een gevangenisstraf vanaf zestig maanden genoemd.
In de onderhavige zaak ziet het hof in het tijdsverloop sinds het plegen van het feit reden voor strafvermindering. Naar het oordeel van het hof kan gelet op het ernst van het feit en de aanzienlijke hoeveelheid cocaïne echter niet worden volstaan met oplegging van een straf gelijk aan de eis van de advocaat-generaal, en evenmin met een straf gelijk aan het voorarrest zoals verzocht door de raadsman.
Alles afwegende, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van vierenvijftig maanden passend en geboden. De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in dit geval aangevangen op 1 maart 2011, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 27 oktober 2011; het hoger beroep is ingesteld op 31 oktober 2011. De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 5 november 2013 geschorst. Op verzoek van de verdediging zijn in hoger beroep diverse onderzoeken gedaan, waaronder onderzoek dat in Ecuador moest worden uitgevoerd. Bekend is dat dergelijke onderzoeken geruime tijd in beslag kunnen nemen.
Aangezien de verdachte ook in hoger beroep geruime tijd (meer dan 2 jaren) in voorlopige hechtenis heeft verbleven, dient als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof stelt vast dat de behandeling in hoger beroep ruim vijf jaren en vijf maanden in beslag heeft genomen. Hoewel deze lange duur deels op het conto van de verdediging komt, nu op haar verzoek via rechtshulpverzoeken aan de Ecuadoraanse autoriteiten onderzoek heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Alles afwegende, zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van achtenveertig maanden.
Het hof zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu de gronden die aan dat bevel ten grondslag hebben gelegen, zich niet langer voordoen.

Beslag

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven sleutel (merk Tifon). Het voorwerp is bij de verdachte aangetroffen tijdens het onderzoek naar het bewezenverklaarde. Het voorwerp zal daarom worden verbeurd verklaard.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggeven bagagelabel zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een sleutel van het merk Tifon.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een label KLM bagage op naam van Zambrano KL754 pnr7bdks3.
Heft ophet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2017.
De oudste raadsheer, de jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]