ECLI:NL:GHAMS:2017:218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
23-004876-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake aanranding op klaarlichte dag in het centrum van Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2015. De verdachte is beschuldigd van aanranding op klaarlichte dag in het centrum van Amsterdam op 7 juni 2014. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld en seksuele handelingen jegens een onbekende vrouw, terwijl haar zevenjarige zoon aanwezig was. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 14 december 2016 en 11 januari 2017. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte de vrouw heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, is wel bewezen verklaard. Het hof heeft de verdachte strafbaar geacht en heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die voorwaardelijk is. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand, die door de verdachte moet worden vergoed. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.361 voor immateriële schade en € 1.089 voor kosten van rechtsbijstand toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

parketnummer: 23-004876-15
datum uitspraak: 25 januari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/654144-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2016 en 11 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 07 juni 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestond(en) uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- die [slachtoffer] (onverhoeds) (met kracht) heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- (vervolgens) zijn, verdachte's, hand in het t-shirt van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- (met kracht) in de borst(en) van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
- die [slachtoffer] heeft opgetild en (vervolgens) op/tegen de motorkap van een aldaar geparkeerd staande auto geduwd en/of
- (met kracht) de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken;
subsidiairhij op of omstreeks 07 juni 2014 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) bestaande uit het
- knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] (onverhoeds) (met kracht) heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- (vervolgens) zijn, verdachte's, hand in het t-shirt van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] heeft opgetild en (vervolgens) op/tegen de motorkap van een aldaar geparkeerd staande auto geduwd en/of
- (met kracht) de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Het hof acht met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2014 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het knijpen in de borst van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft vastgepakt en zijn, verdachtes, hand in het t-shirt van die [slachtoffer] heeft gebracht.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot één maand gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag in de binnenstad van Amsterdam op straat een voor hem onbekende vrouw aangerand, terwijl haar zevenjarige zoon naast haar stond, door haar uit het niets vast te grijpen en onder haar shirt in haar borst te knijpen. De verdachte heeft hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer en haar zoon ondervinden in hun dagelijks leven nog steeds de negatieve gevolgen van het voorval. Zij hebben zich onder andere genoodzaakt gezien naar een ander deel van Amsterdam te verhuizen en psychische hulp te zoeken. Daarnaast moet deze aanranding ook voor omstanders beangstigend en schokkend zijn geweest.
Een dergelijk feit rechtvaardigt, mede in het licht van de gevolgen daarvan en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De verdachte is vanuit Montenegro naar Nederland gereisd voor de behandeling in hoger beroep en heeft ter terechtzitting – bij afwezigheid van het slachtoffer – zijn excuses aangeboden aan de advocaat van het slachtoffer. Hij heeft gesteld zich niets te kunnen herinneren van het voorval en heeft de oorzaak daarvan gezocht in de die dag door hem gebruikte verdovende middelen, die een voor hem onverwachte uitwerking hebben gehad. De manier waarop hij het slachtoffer heeft behandeld, past naar zijn zeggen in het geheel niet in zijn karakter.
De verdachte heeft op het hof een authentieke indruk gemaakt en het door hem betoonde berouw is oprecht overgekomen. De verklaring van de verdachte vindt voorts in zoverre weerklank in het dossier dat uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 december 2016 en uit een verklaring van het Ministerie van Justitie van Montenegro van 14 maart 2016 naar voren komt dat hij in Nederland en Montenegro niet vóór en niet na het onderhavige feit strafrechtelijk is veroordeeld. Verder lijkt de verdachte, die vanwege het incident zijn werk is kwijtgeraakt maar inmiddels weer een betrekking heeft bij een cruisemaatschappij, zijn leven goed op orde te hebben. Gelet op dit alles wordt aanleiding gezien de eerdergenoemde gevangenisstraf van twee maanden geheel voorwaardelijk op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.361 voor immateriële schade. Daarnaast is € 653,40 voor kosten rechtsbijstand gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 700 voor immateriële schade en € 300 voor kosten rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering ten aanzien van de immateriële schade en vordering ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand verhoogd tot € 1.089.
Zijdens de verdachte is vordering niet betwist. Wel is het hof verzocht voor wat betreft de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand aan te sluiten bij het geldende liquidatietarief voor rechtbanken en hoven.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid bepalen op de gevorderde € 1.361, waarbij in het bijzonder is gelet op de reeds genoemde gevolgen die het incident voor het slachtoffer heeft gehad en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Nu voldoende vaststaat dat de kosten voor rechtsbijstand voor een bedrag van € 1.089 geheel voor rekening komen van de benadeelde partij en deze kosten het hof niet als onnodig gemaakt voorkomen, ziet het hof geen aanleiding de vergoeding van deze kosten te beperken tot hetgeen ingevolge het geldende liquidatietarief voor rechtbanken en hoven voor vergoeding in aanmerking zou komen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.361 (duizend driehonderdeenenzestig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.089 (duizend negenentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.361 (duizend driehonderdeenenzestig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2017.