ECLI:NL:GHAMS:2017:217

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
23-003586-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met letsel door duwen in het water

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een vrouw, die hij in het water van de Amstel duwde. De feiten vonden plaats op 5 mei 2013 te Uithoorn. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 660 euro, subsidiair 13 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 14 december 2016 en 11 januari 2017 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en getuigen gehoord. De verdachte ontkende de mishandeling, maar het hof hechtte meer waarde aan eerdere verklaringen die hij had afgelegd aan de politie. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de vrouw te duwen, wat leidde tot haar val in het water en letsel.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en 10 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had schadevergoeding gevorderd, die het hof toewijsde tot een bedrag van 338,36 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

parketnummer: 23-003586-15
datum uitspraak: 25 januari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/139900-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2016 en 11 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2013 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht)
- ( vast)pakken en/of (vast)grijpen en/of (vast)gepakt houden en/of (vast)gegrepen houden van de arm(en)/hand(en), in elk geval van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , (tengevolge waarbij voornoemde [slachtoffer] in het water (van de Amstel) is gevallen),
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging – tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] ‘zeker niet’ heeft geduwd en dat zij niet door zijn toedoen in het water is gevallen; zij zou zelf uit balans zijn geraakt.
Het hof stelt deze verklaring terzijde en houdt de verdachte aan de verklaring die hij kort na het incident, ‘vers van de lever’, tegenover de ter plaatse gekomen politieambtenaren heeft afgelegd, welke verklaring het volgende inhoudt: “Vervolgens begon die vrouw zich ermee te bemoeien en dat pikte ik niet (…). Vervolgens was ik de vrouw zat. Ik duwde haar vervolgens. Doordat ik haar duwde belandde zij in de Amstel”. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen die [getuige] als getuige heeft afgelegd en sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer] .
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat met het geven van een duw aan iemand die twee tot drie meter van de walkant vandaan staat niet de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat die ander te water raakt.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat het uit de gebezigde bewijsmiddelen, de verklaring van [slachtoffer] in het bijzonder, afleidt dat de verdachte met ‘vol opzet’ heeft gehandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2013 te Uithoorn opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] in het water van de Amstel is gevallen), waardoor verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 660 euro, subsidiair 13 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 660 euro, subsidiair 13 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een vrouw met wie hij onenigheid had in de Amstel geduwd. Hij heeft zich vervolgens niet meer om haar bekommerd. Het slachtoffer was niet in staat zelf uit het water te komen; omstanders hebben haar weer op de kant geholpen. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het slachtoffer zich door zijn toedoen vernederd gevoeld tegenover het aanwezige publiek.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 december 2016 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Tevens liep hij in een proeftijd van een deels voorwaardelijk opgelegde straf. Een en ander weegt in zijn nadeel.
Gelet op de beperkte draagkracht van de verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken, vindt het hof het niet aangewezen hem een geldboete op te leggen, maar acht het in plaats daarvan, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen feit.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 438,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot € 238,36. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis – de mishandeling – betwist. Het hof heeft het tenlastegelegde evenwel bewezenverklaard en is voorts van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het feit rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 138,36 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die niet zijn betwist, in het bijzonder ook niet voor wat betreft de causaliteit of de hoogte van de materiële schade. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, eveneens gelet op de gemotiveerde, door de verdediging niet (voldoende) betwiste stellingen van de benadeelde partij.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 200.Voor het overige gaat toekenning van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat dat deel zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 338,36 (driehonderdachtendertig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 138,36 (honderdachtendertig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 200 (tweehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 338,36 (driehonderdachtendertig euro en zesendertig cent)bestaande uit € 138,36 (honderdachtendertig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 200 (tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2017.