ECLI:NL:GHAMS:2017:2147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
23-002547-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld door nalaten van medische hulp en onjuiste informatieverstrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van dood door schuld, omdat hij naliet tijdig medische hulp in te schakelen voor zijn partner, die na het gebruik van verdovende middelen buiten bewustzijn raakte. De feiten vonden plaats tussen 22 en 24 februari 2014, toen de verdachte en het slachtoffer naar een feest gingen waar het slachtoffer MDMA en GHB had gebruikt. Na het gebruik raakte het slachtoffer buiten bewustzijn, maar de verdachte verzuimde om medische hulp in te schakelen en besloot in plaats daarvan naar huis te rijden. Pas na een lange rit naar Haarlem, waar de verdachte zich realiseerde dat het niet goed ging met het slachtoffer, schakelde hij hulp in. In het ziekenhuis werd het slachtoffer gereanimeerd, maar overleed uiteindelijk op 24 februari 2014. Het hof oordeelde dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate had verhoogd dat dit overlijden aan hem kon worden toegerekend. De verdachte had misplaatst vertrouwd op een goede afloop en had zijn zorgplicht geschonden door geen medische hulp in te schakelen en het medisch personeel niet te informeren over het gebruik van verdovende middelen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002547-16
Datum uitspraak: 12 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15/710206-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de onderbroken terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2017 en 29 mei 2017, en, overeenkomstig het bepaalde btij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2014 tot en met 24 februari 2014 te Oss en/of Haarlem en/of (elders) in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat [slachtoffer] MDMA en/of GHB, althans verdovende middelen, en/of alcohol had ingenomen en/of die [slachtoffer] (daardoor) buiten bewustzijn, althans in verminderde staat van bewustzijn, en/of hulpbehoevend was geraakt,
- niet (tijdig) de hulpdienst (te weten, de ambulance), althans (medische) hulp en/of verzorging, heeft gealarmeerd/ingeroepen/ingeschakeld, en/of derden heeft belet/bewogen/geïnstrueerd die (medische) hulp(dienst) en/of verzorging (niet) te laten alarmeren/op te roepen/in te schakelen, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] naar een auto heeft getild/verplaatst, althans heeft laten tillen/verplaatsen en/of in de auto heeft geplaatst/gelegd, althans heeft laten plaatsen/leggen, en/of (vervolgens)
- met die auto vanuit Oss naar zijn, verdachtes, woning/verblijfplaats (te weten [verblijfplaats] te [woonplaats] is gereden, en/of (vervolgens) naar het ziekenhuis is gereden, en/of (vervolgens) het ziekenhuis/de behandelende medici onvoldoende heeft geïnformeerd door niet te melden dat die [slachtoffer] GHB en/of andere verdovende middelen had ingenomen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten multiorgaanfalen heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2014 tot en met 24 februari 2014 te Oss en/of Haarlem en/of (elders) in Nederland, opzettelijk zijn partner/levensgezel (te weten, [slachtoffer] ), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij als partner/levensgezel krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat voornoemde [slachtoffer] MDMA en/of GHB, althans verdovende middelen, en/of alcohol had ingenomen en/of die [slachtoffer] (daardoor) buiten bewustzijn, althans in verminderde staat van bewustzijn, en/of hulpbehoevend was geraakt,
- niet (tijdig) de hulpdienst (te weten, de ambulance), althans (medische) hulp en/of verzorging, heeft gealarmeerd/ingeroepen/ingeschakeld, en/of derden heeft belet/bewogen/geïnstrueerd die (medische) hulp(dienst) en/of verzorging (niet) te laten alarmeren/op te roepen/in te schakelen, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] naar een auto heeft getild/verplaatst, althans heeft laten tillen/verplaatsen en/of in de auto heeft geplaatst/gelegd, althans heeft laten plaatsen/leggen, en/of (vervolgens)
- met die auto vanuit Oss naar zijn, verdachtes, woning/verblijfplaats (te weten [verblijfplaats] te [woonplaats] is gereden, en/of (vervolgens) naar het ziekenhuis is gereden, en/of (vervolgens) het ziekenhuis/de behandelende medici onvoldoende heeft geïnformeerd door niet te melden dat die [slachtoffer] GHB en/of andere verdovende middelen had ingenomen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel (in de vorm van multiorgaanfalen) heeft bekomen;
meer subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2014 tot en met 23februari 2014 te Oss en/of Haarlem, en/of (elders) in Nederland, als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander (te weten, [slachtoffer] ) verkeerde, heeft nagelaten die [slachtoffer] die hulp te verlenen of te verschaffen die hij, verdachte, haar, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, had kunnen verlenen of verschaffen, terwijl de dood van de hulpbehoevende (te weten, [slachtoffer] ) is gevolgd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging primair

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er is geen causaal verband aanwezig tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. In het dossier ontbreekt een bewijsmiddel waaruit blijkt dat er een reële kans was dat het slachtoffer had geleefd indien de verdachte wel had ingegrepen. Ook ontbreekt het bewijs dat het gevolg voor de verdachte voorzienbaar was geweest. De stelling van het openbaar ministerie dat het inschakelen van medische hulp de overlevingskans van een gebruiker van drugs vergroot, is daarvoor te algemeen.
Het gedrag van de verdachte dient te worden beoordeeld op basis van diens wetenschap op het moment zelf en niet met de kennis van nu. In de ogen van de verdachte ging het niet zodanig mis met het slachtoffer dat er iets moest gebeuren. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaringen: de verdachte was niet verontrust, omdat hij dit vaker had meegemaakt. Er is geen moment aan te wijzen waarop de verdachte de bewustheid had, of had kunnen hebben, dat er iets niet goed zat. De verdachte behoefde dus ook niet anders te handelen dan hij heeft gedaan. Omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 februari 2014 is de verdachte, samen met zijn partner [slachtoffer] , naar een feest in Haren in de gemeente Oss gegaan. Op het feest heeft [slachtoffer] wijn en water gedronken. De verdachte hoorde van verschillende mensen, waaronder van [slachtoffer] , dat de wijn en het water een vreemd smaakje hadden. Dit riep bij de verdachte de associatie met GHB op, zij het dat hij dit vergezocht vond. Tijdens het feest vertelde [slachtoffer] aan de verdachte dat zij XTC had gebruikt. De verdachte wist niet hoeveel XTC [slachtoffer] die avond had genomen, maar wist wel dat het bij een feest vaak niet bij een half of één pilletje XTC bleef. Het feest was rond 3.00 uur afgelopen. Na afloop gingen [slachtoffer] en de verdachte naar een hotelkamer in een hotel in Haren op een rijafstand van ongeveer tien minuten van het feest. In de hotelkamer waren tevens de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] aanwezig.
[slachtoffer] had GHB meegenomen in een Spa-flesje. In de hotelkamer gaf [slachtoffer] aan dat zij GHB wilde innemen. Normaal gesproken gebruikte zij GHB alleen thuis, in huiselijke kring, waarbij zij de hoeveelheid doseerde met behulp van een zogenoemde G-spuit, waarmee de dosering nauwkeurig kan worden gedaan. De verdachte wist dat de dosering van GHB heel nauw luistert en was ervan op de hoogte dat er die avond geen G-spuit aanwezig was en [slachtoffer] de GHB derhalve op gevoel/zicht moest doseren. De verdachte wist dan ook niet hoeveel GHB [slachtoffer] had gebruikt. [slachtoffer] zei ongeveer een half uur na aankomst in de hotelkamer dat zij zich niet lekker voelde. Op de wc is geprobeerd haar te laten overgeven, maar dit lukte niet. [slachtoffer] is daarna ‘out’ gegaan en reageerde toen nergens meer op, ook niet op pijnprikkels zoals klapjes in haar gezicht en knepen in haar armen. De verdachte vond het niet alarmerend dat [slachtoffer] ‘out’ ging, omdat dit eigenlijk altijd gebeurde als zij GHB had genomen. Zij bleef dan een half uur tot een uur buiten bewustzijn.
Op internet is door een van de in de hotelkamer aanwezigen opgezocht hoe er gehandeld moest worden indien iemand ‘out’ is gegaan na GHB-gebruik. De vergaarde informatie hield in dat de gebruiker in een stabiele zijligging moet worden gelegd, dat een ambulance moet worden gebeld en dat in het ziekenhuis moet worden gemeld dat sprake is van GHB-gebruik. Deze informatie is in de hotelkamer tussen de aldaar aanwezigen, waaronder de verdachte, gedeeld, waarna een discussie ontstond hoe gehandeld diende te worden. Er was sprake van een panieksituatie, zij het niet bij de verdachte, die immers vaker had meegemaakt dat [slachtoffer] na GHB-gebruik ‘out’ ging. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] vonden dat 112 gebeld moest worden. De verdachte verzette zich hiertegen, omdat hij niet gealarmeerd was, nu de situatie hem bekend voorkwam. De aanwezigen drongen er bij de verdachte op aan om of een ambulance te bellen of naar het ziekenhuis te gaan. [slachtoffer] is vervolgens rond 5.15 uur naar buiten gedragen en in de auto van de verdachte gezet. Getuige [getuige 4] heeft het adres van het dichtstbijzijnde ziekenhuis (Oss) in het navigatiesysteem van de auto van de verdachte ingevoerd.
De verdachte is om 5.30 uur weggereden. Hij is niet naar een ziekenhuis gegaan, maar koos ervoor om naar huis in Haarlem te rijden. Gedurende de rit van ongeveer anderhalf uur maakte [slachtoffer] geluidjes. Thuis in Haarlem aangekomen deed de verdachte de portierdeur aan de kant van [slachtoffer] open. Het licht viel op haar gezicht. De verdachte realiseerde zich toen dat het fout zat en gaf [slachtoffer] mond op mond beademing. Hij hoorde geluid. Hij wist dat het niet goed zat en is daarop naar het ziekenhuis, het Kennemer Gasthuis in Haarlem, gereden. Onderweg is de verdachte verkeerd gereden, heeft [slachtoffer] nogmaals mond op mond beademing gegeven en heeft toen het Spa-flesje met daarin de GHB uit de auto gegooid. Rond 7.06 uur kwam hij aan bij het ziekenhuis. In het ziekenhuis werd [slachtoffer] gereanimeerd en opgenomen op de intensive care afdeling. Bij aankomst in het ziekenhuis informeerde de verdachte het medisch personeel niet over het feit dat [slachtoffer] verdovende middelen had gebruikt. Op een later moment, toen het medisch personeel vocht voor [slachtoffer] leven, vroeg een arts aan de verdachte of [slachtoffer] verdovende middelen had gebruikt. De verdachte antwoordde ontkennend. Uiteindelijk is [slachtoffer] op 24 februari 2014 omstreeks 9.20 uur in het ziekenhuis overleden.
Doodsoorzaak
Het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) van 26 juni 2014 houdt in dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] MDMA, MDA en GHB zijn aangetoond. Ten aanzien van het mechanisme van overlijden houdt het rapport in:

Gezien het gegeven dat er geen aanwijzingen waren voor pre-existente ziekelijke afwijkingen / ziekten die het onwel- en reanimatiebehoeftig worden kunnen verklaren is het waarschijnlijk dat de ingenomen MDMA, mogelijk in combinatie met GHB, heeft geleid tot negatieve beïnvloeding van het hart en mogelijk ook tot beschadiging van de hartspier. Hierdoor is de hartwerking verstoord en ontstond verminderde / onvoldoende aanvoer van zuurstofrijk bloed naar diverse organen waaronder de hersenen en het hart. Het zuurstoftekort in de hartspier heeft geleid tot (verdere) hartspierbeschadiging en verdere verslechtering van de hartactie en daardoor ook het transport van zuurstofrijk bloed. Tevens kan dit ook hebben geleid tot hersenoedeem. Dit leidde tot het reanimatiebehoeftig worden waardoor de gehele situatie verder verslechterde, er verder zuurstoftekort optrad, dat leidde tot orgaan-/weefselschade en onder meer tot hersenoedeem en herseninklemming. De herseninklemming verklaart het voortbestaan van coma na de reanimatie. Uit het verdere klinische beloop kan worden opgemaakt dat er een toestand van instabiele bloedsomloop (circulatie) bleef bestaan gedurende de opname hetgeen tot verdere beschadiging van verschillende organen leidde - multiorgaan falen. Het geleidelijk uitvallen van de functies van verschillende organen (multiorgaan falen) is uiteindelijk niet met leven verenigbaar en is daarom zonder meer aan te wijzen als de doodsoorzaak. De uitlokkende factor, en dus de eigenlijke doodsoorzaak is in het voorliggende geval de inname van de aangetroffen drugs, omdat er geen andere verklaring voor het optreden van het multiorgaan falen werd gevonden.”
En als conclusie houdt het rapport in:
“Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door multiorgaan falen na een reanimatie. De oorzaak van het reanimatiebehoeftig worden wordt verklaard door inname van MDMA, al dan niet in combinatie van GHB.”
Op grond van het bovenstaande stelt het hof stelt vast dat de eigenlijke doodsoorzaak de inname van de aangetroffen drugs is geweest.
Dood door schuld
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde dood door schuld als bedoeld in artikel 307 Sr. Voor een bewezenverklaring daarvan is vereist dat sprake is van a) een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van de verdachte, alsmede dat b) het gevolg aan diens schuld te wijten is.
a.
Causaal verband
Naar vaste rechtspraak dient de causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en het gevolg te worden bepaald aan de hand van de leer van de ‘redelijke toerekening’. Hiervoor is, in een geval als het onderhavige, vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten.
Zoals blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden heeft de gedraging van de verdachte – wetende dát, maar niet hoeveel MDMA, GHB en alcohol door [slachtoffer] was gebruikt – hieruit bestaan dat hij, nadat [slachtoffer] rond 3.40 uur had aangegeven zich niet lekker te voelen en kort daarop ‘out’ was gegaan (voor langere duur dan voor haar te doen gebruikelijk was na GHB-gebruik), tot 7.06 uur – en derhalve gedurende ongeveer drieënhalf uur – geen medische hulp heeft ingeschakeld. En op het moment dat hij wél medische hulp inschakelde, heeft hij niet uit eigen beweging en evenmin nadat hij daarover expliciet was bevraagd, aan het medisch personeel te kennen gegeven dat [slachtoffer] MDMA, GHB en alcohol had gebruikt.
Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof het gevaar dat [slachtoffer] zou komen te overlijden – welk gevaar zich heeft verwezenlijkt – in zodanige mate verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig medische hulp in te schakelen en –eenmaal in het ziekenhuis – het medisch personeel van informatie over het druggebruik door [slachtoffer] te voorzien. Aldus is sprake van een causaal verband tussen het gedrag van de verdachte en de dood van [slachtoffer] . Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte door het onthouden van informatie over het middelengebruik van [slachtoffer] mogelijk een adequate en op maat gesneden zorgverlening door het medisch personeel heeft bemoeilijkt, terwijl voorts blijkens het rapport van het NFI van 10 november 2015 in het algemeen te verwachten is dat de kans op overleving na een potentieel levensbedreigende overdosering wordt vergroot indien er medische zorg beschikbaar is, die zo nodig kan worden ingezet.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat deze laatste stelling een algemeenheid is, maar dat maakt niet dat deze onjuist is of niet betrokken kan worden bij de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van een causaal verband.
Dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat medische zorg voor [slachtoffer] levensreddend zou zijn geweest indien deze eerder beschikbaar was geweest, maakt het bovenstaande niet anders. Voor het aannemen van een oorzakelijk verband tussen het gedrag en de dood van het slachtoffer is immers niet vereist dat is vast te stellen dat het slachtoffer bij het tijdig inschakelen van medische hulp niet zou zijn overleden. Het gaat om de beantwoording van de vraag of het gedrag van de verdachte het risico op het overlijden van het slachtoffer heeft verhoogd en daarvan is, zoals blijkt uit het voren overwogene, in casu naar het oordeel van het hof sprake.
Schuld
Met het vaststellen van het causale verband is de vraag aan de orde of de verdachte ook schuld als bedoeld in artikel 307 Sr heeft aan de dood van [slachtoffer] . Daaronder wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat [slachtoffer] doorgaans na het gebruik van GHB ‘out’ ging en dat hij daarom niet gealarmeerd raakte toen dat in de nacht van 22 op 23 februari 2014 wederom gebeurde. Het was voor zijn gevoel een herhaling van zetten die hij al kende. Hij vond het daarom niet noodzakelijk medische hulp in te schakelen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte echter misplaatst vertrouwd op een goede afloop. De verdachte had anders moeten en kunnen handelen. De ‘normale’ situatie waarop de verdachte zijn vertrouwen baseerde, bestond eruit dat [slachtoffer] thuis een door middel van een G-spuit precies afgemeten hoeveelheid GHB tot zich nam, waarna zij gedurende een half uur tot een uur in een zogenoemd G-slaapje verkeerde.
De situatie zoals die zich in de nacht van 22 op 23 februari 2014 voordeed verschilde echter wezenlijk van die ‘normale’ situatie in die zin dat naar de verdachte wist [slachtoffer] :
- de wijn en het water op het feest raar vond smaken, hetgeen bij hem de associatie met GHB had opgeroepen;
  • op het feest een onbekende hoeveelheid XTC had gebruikt;
  • een niet nauwkeurig gedoseerde en derhalve onbekende hoeveelheid GHB had ingenomen, en
  • daarna rond 3.40 uur niet lekker werd, waarna zij ‘out’ is gegaan en niet na de gebruikelijke tijd weer bij kwam.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de situatie in de nacht van 22 op 23 februari 2014 dermate verschilde van de gebruikelijke situatie waarin [slachtoffer] thuis GHB innam, dat de verdachte daarom niet heeft mogen vertrouwen op een goede afloop. Dit geldt in versterkte mate naarmate de tijd in de hotelkamer voortschreed en [slachtoffer] langer dan gebruikelijk ‘out’ bleef. De verdachte had moeten kunnen voorzien dat er geen sprake was van een herhaling van zetten, maar van een situatie waarin het niet inschakelen van medische hulp onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde ernstige gevolgen zou kunnen leiden, zeker gelet op het feit dat de verdachte wist dat het gebruik van GHB nauw luistert en hij wist dat het slachtoffer een onbekende hoeveelheid daarvan had binnengekregen, in combinatie met een eveneens onbekende hoeveelheid XTC en alcohol. En temeer nu de overige aanwezigen in de hotelkamer – alhoewel niet bekend met (de effecten van) GHB-gebruik – zich de noodzaak tot het inschakelen van medische hulp wel realiseerden en er bij de verdachte op hebben aangedrongen een ambulance te bellen of zelf naar het ziekenhuis te gaan. De verdachte heeft er echter voor gekozen dit te negeren en om 5.30 uur met de nog altijd niet bij bewustzijn zijnde [slachtoffer] de anderhalf uur durende autorit van Oss naar Haarlem te ondernemen.
Het hof constateert dat de verdachte zelfs nadat hij zich bij thuiskomst in Haarlem de noodzaak tot medisch ingrijpen realiseerde, alsnog zijn plicht te doen wat er in zijn vermogen lag om ervoor te zorgen dat [slachtoffer] tijdig de noodzakelijke medische hulp zou worden verschaft, niet naar behoren heeft vervuld, door het medisch personeel niet (ook niet desgevraagd) te informeren over [slachtoffer] gebruik van verdovende middelen. Dit terwijl hij had moeten begrijpen dat deze informatie van belang was voor de medische behandeling van [slachtoffer] .
Al met al heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een zorgvuldigheidsnorm, te weten de in de gegeven omstandigheden op hem rustende zorgplicht tijdig medische hulp in te schakelen en het zo goed mogelijk informeren van het medisch personeel, geschonden en aldus dermate verwijtbaar en aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld dat sprake is van (bewuste) schuld als bedoeld in artikel 307 Sr.
Conclusie
Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van [slachtoffer] , alsmede dat het gevolg aan de schuld van de verdachte te wijten is. Het hof verwerpt dan ook de verweren en acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 februari 2014 tot en met 24 februari 2014 te Oss en Haarlem en elders in Nederland aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl hij wist dat [slachtoffer] MDMA, GHB en alcohol had ingenomen en die [slachtoffer] buiten bewustzijn en hulpbehoevend was geraakt,
- niet tijdig de hulpdienst (te weten de ambulance), althans medische hulp en verzorging, heeft gealarmeerd/ingeschakeld, en
- die [slachtoffer] naar een auto heeft getild en in de auto heeft geplaatst en vervolgens
- met die auto vanuit Oss naar zijn woning (te weten [verblijfplaats] te [woonplaats] is gereden, en vervolgens naar het ziekenhuis is gereden, en de behandelende medici onvoldoende heeft geïnformeerd door niet te melden dat die [slachtoffer] GHB en andere verdovende middelen had ingenomen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten multiorgaanfalen, heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte wordt – door de advocaat-generaal – onbewuste schuld verweten: de meest lichte gradatie van schuld. Het leven van de verdachte is na het onderhavige feit een hel geworden: hij zit in de schuldsanering en heeft psychische problemen; zo kampt hij met PTSS en is hij opgenomen geweest. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt het schuldsaneringstraject onherroepelijk beëindigd, met alle gevolgen van dien. Het verwijt van de spreekgerechtigden dat het slachtoffer nog had geleefd indien de verdachte anders had gehandeld, komt hard aan bij de verdachte. De media-aandacht voor deze zaak heeft maatschappelijke consequenties voor de verdachte gehad: zo zijn werk gerelateerde samenwerkingsverbanden opgezegd en heeft hij problemen met het vinden van een baan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het is aan de schuld van de verdachte te wijten dat zijn vriendin, [slachtoffer] , is komen te overlijden. De verdachte is in de bewezenverklaarde periode ernstig tekort geschoten in de onder de gegeven omstandigheden op hem rustende zorgplicht, door – nadat [slachtoffer] ‘out’ was gegaan – gedurende langere tijd geen medische hulp in te schakelen en door op het moment dat hij wel medische hulp inschakelde niet alles te doen wat in zijn vermogen lag om het medisch personeel zo goed mogelijk te informeren. Hij heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, die blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen, nog altijd een groot verlies en verdriet voelen.
Buiten twijfel staat dat de verdachte de dood van [slachtoffer] niet heeft beoogd en dat de verdachte de rest van zijn leven het verlies van zijn partner en het feit dat hij aan haar dood schuld heeft, zal moeten dragen. De verdachte valt echter wel een zwaar strafrechtelijk verwijt te maken, waarbij het hof het de verdachte aanrekent dat hij op het moment dat hij medische hulp inschakelde het medisch personeel niet heeft ingelicht over het gebruik van verdovende middelen, onder andere omdat – zo heeft de verdachte zelf verklaard – hij dan ‘alles op zijn nek zou krijgen’. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij ook ter terechtzitting in hoger beroep niet de volledige verantwoordelijkheid van zijn handelen op zich heeft genomen.
Gelet op de ernst van het aan de verdachte te maken strafrechtelijke verwijt is een vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding deze gevangenisstraf niet onvoorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juni 2017.