ECLI:NL:GHAMS:2017:214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
23-000371-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederrechtelijk binnendringen en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor wederrechtelijk binnendringen op een schoolterrein en bedreiging van een medewerker van de school. De tenlastelegging omvatte twee punten: het wederrechtelijk binnendringen op 4 december 2015 en het bedreigen van een slachtoffer met zware mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten. De verdachte had zich op het schoolterrein bevonden terwijl hem de toegang was ontzegd en had een medewerker bedreigd met de woorden: 'Ik sla je tanden uit je bek'. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, en legde een gevangenisstraf van één dag op, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte. De beslissing om de straf te matigen was mede gebaseerd op het reeds aangevangen behandelings- en begeleidingstraject van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-000371-16
datum uitspraak: 4 januari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/242650-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2016, 4 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam in een besloten erf, [terrein], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik sla je tanden uit je bek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere strafoplegging dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 december 2015 te Amsterdam in een besloten erf, [terrein], wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op 4 december 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla je tanden uit je bek".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
het besloten erf bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot één dag gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 20 uren taakstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op het [terrein], terwijl hem de toegang dit terrein daags te voren was ontzegd. Hierdoor heeft hij het recht op een ongestoord gebruik van dat terrein aangetast. Zijn gedrag leverde onrust en irritatie op bij de degenen die ermee werden geconfronteerd. Daarnaast heeft hij een medewerker van die school, die hem erop aansprak dat hij zich niet op het terrein mocht bevinden, ernstig bedreigd en daarmee gevoelens van angst veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2016 is hij bovendien eerder voor bedreiging en voor andere misdrijven onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend psychologisch rapport pro justitia van [psycholoog] van 8 mei 2016, dat ten behoeve van een andere strafzaak is opgemaakt met het oog op de beoordeling van door de verdachte begane soortgelijke feiten in dezelfde periode. Hieruit komt naar voren dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft in de vorm van een verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Geadviseerd wordt om de verdachte in die zaak verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De conclusies van de rapporteur worden gedragen door de in het rapport opgenomen bevindingen. Gelet op de overeenkomsten tussen de aard van de feiten naar aanleiding waarvan is gerapporteerd en de feiten in de onderhavige zaak (en de omstandigheden waaronder en het tijdvak waarin deze zijn begaan), alsook het chronische karakter van genoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, acht het hof het aannemelijk dat die gebrekkige ontwikkeling op dezelfde manier heeft doorgewerkt in het in deze zaak bewezenverklaarde. Het hof zal de verdachte daarom ook in deze zaak voor verminderd toerekeningsvatbaar houden. Dit heeft een sterk matigende werking op de op te leggen straf.
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2016 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke straf waarbij als bijzondere voorwaarden zijn gesteld het naleven van een meldplicht bij de reclassering, opname in een SGLVG-behandelcentrum en medewerking aan een daarop aansluitend (ambulant) vervolgtraject dat moet leiden tot plaatsing in een setting van begeleid wonen en het vinden van een zinvolle dagbesteding. Gebleken is dat de verdachte inmiddels is opgenomen in de SGLVG-voorziening van Altrecht genaamd [plaats] .
Het hof acht het van belang dat het reeds aangevangen behandelings- en begeleidingstraject niet door de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf of een taakstraf wordt doorkruist en zal daarom, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte, alles afwegende, volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de omvang gelijk is aan de duur van het reeds door hem ondergane voorarrest.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw verzocht, kan naar het oordeel van hof gelet op de ernst van de feiten niet als passend worden beschouwd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 138 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.A.F. Gerding en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 januari 2017.