Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 4bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat de gemeente voldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om de val van [appellante] te voorkomen door ter plaatse een baakschild te plaatsen. Volgens [appellante] was het baakschild geen afdoende veiligheidsmaatregel tegen het gevaar dat de stapel stoeptegels opleverde omdat het baakschild niet naast of voor de stapel stoeptegels was geplaatst, maar daar achter (naast het gat) en het niet in de richting stond waar [appellante] vandaan kwam. Daar komt bij dat het baakschild zo vies was, dat het geen licht reflecteerde of kon reflecteren. [appellante] stelt voorts dat zij het baakschild, het gat en de stapel stoeptegels zowel op de heenweg naar de woning van haar zoon omstreeks 19:30 uur als op de terugweg omstreeks 23:00 uur niet heeft gezien en dat zij het baakschild ook niet had kunnen zien omdat de straatverlichting niet werkte. Ter onderbouwing verwijst [appellante] naar een brief van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente van 15 juni 2012 (productie 4 bij dagvaarding eerste aanleg) waarin staat vermeld dat ter plaatse door een aannemer werkzaamheden werden uitgevoerd in verband met het aanleggen van een riool en dat het daarvoor noodzakelijk was dat de verlichting werd verwijderd. Verder verwijst zij naar een schriftelijke verklaring van haar echtgenoot [echtgenoot] (productie 5 bij memorie van grieven) en een gezamenlijke schriftelijke verklaring van twee buurtbewoners, [A] en [B] (productie 6 memorie van grieven), die de val van [appellante] zouden hebben gezien. Deze verklaringen houden, voor zover van belang, in dat de straatverlichting in de Linnaeusstraat niet werkte en dat het ter plaatse en ten tijde van de val erg donker was.