ECLI:NL:GHAMS:2017:2111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
200.207.474/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van een kind in het kader van gezag en belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een kind, geboren uit een relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, die de Braziliaanse nationaliteit heeft, verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun kind bij haar te bepalen, terwijl de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarin de hoofdverblijfplaats bij hem was vastgesteld. De vrouw stelde dat de vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij de man negatieve gevolgen zou hebben voor haar verblijfsvergunning en haar financiële situatie als alleenstaande ouder. Het hof oordeelde dat de belangen van het kind voorop staan en dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat haar belangen zwaarder wegen dan die van de man. De raad voor de kinderbescherming en de GI gaven aan dat de situatie van het kind sinds 2015 is verbeterd en dat het in het belang van het kind is om contact te hebben met haar familie in Brazilië. Het hof concludeerde dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de man moet blijven, en bekrachtigde de eerdere beschikking. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van het kind en de communicatie tussen de ouders, die nog steeds moeizaam is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.207.474/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/229520 / FA RK 15-4291
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 juni 2017 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.R.M. van Kempen te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Noord-Holland,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 12 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hersteld bij beschikking van 26 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 12 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 oktober 2016.
2.2
De man heeft op 16 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn aan de zijde van de vrouw voorts ingekomen:
- een journaalbericht van 10 april 2017, met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van 10 april 2017, met bijlagen, ingekomen op 11 april 2017;
- een journaalbericht van 11 april 2017, met bijlagen, ingekomen op 12 april 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [X] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is [kind] geboren op [geboortedatum] 2010 (hierna: [kind] ). De man heeft [kind] erkend.
De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. [kind] heeft zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit.
3.2
Op 23 september 2010 is in het gezagsregister aangetekend dat partijen gezamenlijk met het gezag over [kind] zijn belast.
3.3
Bij beschikking van 11 februari 2015 van de rechtbank Noord-Holland is [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is vervolgens definitief uitgesproken en nadien verlengd, laatstelijk tot 23 augustus 2017.
3.4
Bij beschikking van 12 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland is het verzoek van de vrouw tot doorhaling van de aantekening van gezamenlijk gezag in het gezagsregister, afgewezen. Die beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 26 april 2016.
3.5
Partijen zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen, die in een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2015 is vastgesteld. Bij die beschikking is afgewezen het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming tot het aanvragen van reisdocumenten voor [kind] , alsmede tot het verlenen van vervangende toestemming om met haar op vakantie naar Brazilië te gaan gedurende drie weken in de kerstvakantie van 2015. Die afwijzing is bij beschikking van dit hof van 19 juli 2016 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de man bepaald.
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, blijkens haar toelichting ter zitting in hoger beroep, de hoofdverblijfplaats van [kind] bij haar te bepalen.
4.3
De man verzoekt, kort gezegd, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Zoals ter zitting in hoger beroep reeds is medegedeeld, slaat het hof geen acht op de door de vrouw bij journaalbericht van 10 april 2017 ingediende reactie op hetgeen de man in zijn verweerschrift heeft aangevoerd. De vrouw neemt daarmee een extra schriftelijke ronde, hetgeen haar, gelet op de goede procesorde, niet vrijstond.
5.2
Het onderhavige geschil tussen partijen betreft de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [kind] . Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitvoering van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter zal daarbij alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat ook ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
5.3
De vrouw stelt dat beide partijen in het kader van de onderhavige procedure belangen van emotionele aard hebben. De man vreest dat de vrouw zich met [kind] in Brazilië zal vestigen, doch die vrees is irreëel volgens de vrouw. Voor haar geldt, naast een emotioneel belang, dat het vestigen van de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de man consequenties heeft voor haar verblijfsvergunning en haar aanspraak op een grotere woning en toeslagen als alleenstaande ouder, hetgeen niet in het belang is van [kind] . Die belangen dienen zwaarder te wegen dan de emotionele belangen van de man.
De man heeft het standpunt van de vrouw betwist en daartoe aangevoerd dat zijn vrees dat de vrouw zich met [kind] in Brazilië zal vestigen, gerechtvaardigd is en voorts dat de hoofdverblijfplaats van [kind] niet van invloed is op de verblijfsvergunning van de vrouw en haar aanspraak op een grotere woning en toeslagen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat partijen grote stappen hebben gemaakt en dat de situatie sinds 2015 aanzienlijk is verbeterd. Het gaat goed met [kind] op school en bij beide ouders. Dit neemt niet weg dat de communicatie tussen partijen nog moeizaam is.
De raad acht het in het belang van [kind] dat zij contact heeft met haar familie in Brazilië en onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de kans daarop groter is als haar hoofdverblijfplaats bij de man is.
5.5
Het hof stelt voorop dat het verblijf van [kind] bij beide ouders gelijkelijk is verdeeld. Die verdeling staat niet ter discussie, zodat het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [kind] bij een van de ouders in zoverre het belang van [kind] en de ouders niet raakt. Gelet daarop is hetgeen de vrouw in het kader van de zorg voor [kind] heeft aangevoerd, niet relevant voor de onderhavige belangenafweging.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet (voldoende) onderbouwd dat zij haar aanspraak op een grotere woning en toeslagen als alleenstaande ouder verliest, indien de hoofdverblijfplaats bij de man wordt vastgesteld en evenmin dat die vaststelling consequenties heeft voor haar verblijfsvergunning. Het had op haar weg gelegen haar betoog met onderliggende stukken te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten.
Bij de stukken bevindt zich een groot aantal WhatsApp berichten tussen de vrouw en [Y] (‘ [Y] ’), met wie de vrouw in 2004 een relatie in Brazilië heeft gehad. De berichten zijn in de Portugese taal opgesteld en bij de stukken bevindt zich een vertaling van een beëdigd vertaler. De vrouw heeft de juistheid van de vertaling ter discussie gesteld en betoogd dat de berichten uit hun verband zijn getrokken. Het hof is echter van oordeel dat zij dit niet, althans onvoldoende nader geconcretiseerd heeft. De man heeft als productie HB-3 bij zijn verweerschrift in hoger beroep
alleberichten over de periode vanaf 30 september 2014 tot en met 10 februari 2015 in het geding gebracht, voorzien van een beëdigde vertaling. Gelet daarop gaat het hof uit van de juistheid van die vertaling. Blijkens bedoelde berichten heeft de vrouw in de periode van 30 september 2014 tot en met 10 februari 2015 veelvuldig contact gehad met [Y] , woonachtig in Brazilië. Uit de berichten blijkt een intieme band tussen de vrouw en [Y] en een wederzijdse wens om bij elkaar te zijn. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de vrouw het bestaan van een intieme band met [Y] ontkend, doch zij heeft geen (afdoende) verklaring kunnen geven voor de hiervoor genoemde berichten. Dat de man hierdoor twijfelt aan de oprechtheid van de door de vrouw geuite wens zich blijvend in Nederland te vestigen, komt het hof geenszins onbegrijpelijk voor.
De man heeft, onder verwijzing naar een advies van mr. F. Nederstigt, advocaat te Rio de Janeiro (Brazilië) van 23 februari 2017, aangevoerd dat indien de hoofdverblijfplaats van [kind] bij hem wordt bepaald, hij een extra waarborg heeft voor het geval de vrouw met [kind] niet terugkeert na een verblijf in Brazilië. Naar het oordeel van het hof dient aan dat belang doorslaggevende betekenis te worden toegekend, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Dit geldt te meer nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft herhaald dat hij met deze extra waarborg bereid is om [kind] met haar moeder op familiebezoek in Brazilië te laten gaan, en het hof - met de raad - van oordeel is dat het in het belang van [kind] is dat zij contact heeft met haar familie in Brazilië. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. Het hof gaat daarbij ervan uit dat de man, overeenkomstig zijn toezegging in eerste aanleg en in hoger beroep, zijn medewerking zal verlenen aan een vakantie van de vrouw met [kind] naar Brazilië.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, A.R. Sturhoofd en T.M. Subelack, bijgestaan door mr. B.J. Voerman als griffier en is op 6 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.