Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
ja ja moet wachten”.
wel eens” rood stond. Ook verklaarde [appellant] dat hij nooit aan [geïntimeerde] geld had gevraagd omdat hij zijn hypotheek moest betalen en er geen geld op zijn rekening stond en “
ook niet voor iets anders”. [appellant] heeft voorts verklaard nooit een verklaring getekend te hebben en in 2012 geen financiële problemen gehad te hebben. Vorenbedoeld rood-staan op de Visakaart kwam, aldus verklaarde [appellant] , omdat hij geld van die rekening had afgehaald voor een nieuwe dakbedekking van € 3.000,- à € 5.000,-. Met betrekking tot vorenbedoeld telefoongesprek heeft [appellant] verklaard dat zijn echtgenote hem verteld heeft over een met [geïntimeerde] gevoerd telefoongesprek, maar toen niet gezegd heeft dat [geïntimeerde] naar geld had gevraagd dat hij nog van hem ( [appellant] ) kreeg. “
Zij heeft ook gezegd dat zij veel van het gesprek niet kon verstaan/niet begreep”, aldus [appellant] .
“Nee dat is niet het geval, wij hadden voldoende geld”. [A] heeft over meerbedoeld telefoongesprek verklaard dat zij zich kan herinneren dat [geïntimeerde] haar een keer gebeld heeft, dat zij toen twee à drie minuten met [geïntimeerde] heeft gesproken en dat [geïntimeerde] onder meer vroeg wanneer het geld van de verzekering zou komen. Geconfronteerd met de uitlating van [geïntimeerde] tijdens dat gesprek “
oké maar ik moet ook geld hebben natuurlijk” en haar reactie daarop “
ja ja moet wachten”, verklaarde [A] “
Dat laatste heb ik niet gezegd dat hebben zij toegevoegd”.
een fiks bedrag” gaan. Later heeft [geïntimeerde] haar, aldus [E] , wel het bedrag genoemd van - meent zij - zo’n € 17.000,-. Dat bedrag had hij in etappes aan [appellant] uitgeleend, aldus zei [geïntimeerde] haar. [E] verklaarde voorts dat zij erbij is geweest dat [geïntimeerde] [appellant] of zijn vrouw belde in verband met het geld dat hij nog terugkreeg. Bij die gesprekken stond meestal de microfoon aan, aldus [E] . In de gesprekken die zij heeft gehoord heeft [appellant] nooit ontkend dat hij nog geld aan [geïntimeerde] moest terugbetalen; hij zei dan steeds dat hij dat zou doen van het geld dat hij van de verzekeringsmaatschappij zou krijgen. In het telefoongesprek van [geïntimeerde] met de echtgenote van [appellant] heeft [E] , zo verklaarde zij, gehoord dat de echtgenote zei dat [appellant] nog steeds wachtte op het geld van de verzekeringsmaatschappij.
toch wel makkelijk uitlenen van bedragen aan [appellant]”. De laatste keer dat hij [appellant] geld heeft geleend was de keer dat hij [appellant] de verklaring heeft laten tekenen, aldus [geïntimeerde] . Ook verklaarde [geïntimeerde] dat hij meer dan tien gesprekken heeft gevoerd om het geld terug te krijgen.
ja ja moet wachten” niet klopt kan niet enkel op haar verklaring worden aangenomen, dit te minder waar zij niet heeft vermeldt hoe dan wèl gereageerd te hebben en ook niet gesteld of gebleken is dat andere delen van het transcript onjuist zijn. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat de geciteerde reactie spoort met het feit dat [A] heeft verklaard dat [geïntimeerde] haar in het bewuste telefoongesprek had gevraagd naar het geld van de verzekering en dat zij toen heeft geantwoord “
dat we erop moesten wachten”(dit laatste valt overigens niet te rijmen met het feit dat tijdens het gesprek (2 februari 2013) blijkens de bij memorie na enquête door [appellant] in het geding gebrachte bankafschriften al een bedrag van in totaal € 7.601,- van de verzekering was ontvangen).
na het ongeval”) een bedrag van € 2.500,- ten huize van [appellant] aan [geïntimeerde] heeft overhandigd (niet alle genoemde getuigen zeggen dit met zo veel woorden, maar dit ligt wel in hun verklaringen besloten). De echtgenote van [appellant] heeft aan het begin van haar getuigenverhoor verklaard dat zij zich niet op het verhoor had voorbereid, er niet met haar man over had gesproken en zou gaan verklaren wat zij zich kon herinneren. Vervolgens verklaarde zij onder meer zich te menen herinneren dat de overdracht van de € 2.500,- had plaatsgevonden op “
de veertiende of de vijftiende mei”. Het hof acht het niet erg geloofwaardig dat iemand bijna vijf jaar later, zonder voorbereiding, een zo specifieke herinnering heeft, dit te meer waar [A] op andere vragen wel heeft geantwoord dat zij niet precies meer weet wanneer een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dat maakt dat ook andere verklaringen van genoemde getuige op het punt waarover het hier gaat twijfels oproepen. Verwezen wordt in dit verband ook nog naar het slot van het overwogene onder 2.10. Hiervoor is al gezegd dat en waarom ook de getuigenverklaring van [appellant] weinig gewicht in de schaal kan leggen. Met betrekking tot de verklaring van [D] geldt dat hij heeft verklaard dat hij [geïntimeerde] die keer voor het eerst zag, dit terwijl [geïntimeerde] heeft verklaard [D] nooit ten huize van [appellant] gezien te hebben.