ECLI:NL:GHAMS:2017:2026

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
200.202.336/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Pakistaanse huwelijksontbinding en rechtsmacht van de Nederlandse rechter

In deze zaak gaat het om de erkenning van een Pakistaanse huwelijksontbinding, ook wel 'talaq' genoemd, en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter om hierover te oordelen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in 2016 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de Nederlandse rechter onbevoegd werd verklaard om te beslissen over het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen. De rechtbank baseerde haar beslissing op het feit dat er een eerdere echtscheiding in Pakistan had plaatsgevonden, die volgens haar voor erkenning in aanmerking kwam.

Het hof heeft de zaak op 30 mei 2017 behandeld. De vrouw betwistte de geldigheid van de Pakistaanse echtscheiding en stelde dat zij niet op de hoogte was van enige procedure in Pakistan. De man had een 'Divorce Registration Certificate' overgelegd, maar de vrouw betwistte de echtheid hiervan. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen, omdat beide partijen ten tijde van de indiening in Nederland verbleven. Het hof concludeerde dat de rechtbank ten onrechte de Nederlandse rechter onbevoegd had verklaard en dat de bestreden beschikking vernietigd moest worden.

Het hof verwees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere afdoening, waarbij het hof geen inhoudelijk oordeel kon geven over de verzochte nevenvoorzieningen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van rechtsmacht en de voorwaarden voor erkenning van buitenlandse huwelijksontbindingen in Nederland.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 30 mei 2017
Zaaknummer: 200.202.336/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/219660 / FA RK 14-4261
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [land] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.S.H. Orsel te Zaandam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 27 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 27 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van genoemde beschikking van 27 juli 2016.
2.2.
De man heeft op 16 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van vrouw van 5 april 2017 met bijlagen, ingekomen op 7 april 2017.
2.4.
De zaak is op 12 april 2017 ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door een tolk Urdu, R.B. Raj;
- de advocaat van de man namens de man.
2.5.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 1998 te [plaats] , Pakistan. De man heeft de Pakistaanse en de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Pakistaanse nationaliteit. Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [kind A] (hierna: [kind A] ) [in] 1999, te Pakistan;
- [kind B] [in] 2000, te Pakistan;
- [kind C] [in] 2002, te Pakistan (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
2.2.
Een op de man betrekking hebbend uittreksel uit de basisregistratie personen van de gemeente Zaanstad van 1 juni 2016 luidt, voor zover van belang:
“Burgerlijke staat
Gehuwd geweest met [de vrouw] ”

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard te beslissen over het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Tevens heeft de rechtbank de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen ten aanzien van kinder- en partnerbijdrage afgewezen en bij wege van nevenvoorziening bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, alsnog de echtscheiding van partijen uit te spreken naar aanleiding van het ingediende verzoekschrift van de man en over te gaan tot inhoudelijke behandeling van de nevenvoorzieningen van de vrouw, dan wel beslissingen te nemen die het hof juist acht.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel dit ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal waar nodig hierna verder worden ingegaan.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Verzoek tot echtscheiding
4.1.
In hoger beroep is allereerst aan de orde de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van het inleidende verzoek om echtscheiding kennis te nemen. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat volgens haar sprake is van een eerder in Pakistan tot stand gekomen echtscheiding tussen partijen. Nu die echtscheiding, naar constatering van de rechtbank, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Zaanstad, komt deze volgens de rechtbank voor erkenning in aanmerking. Om die reden heeft zij de Nederlandse rechter op grond van artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onbevoegd verklaard om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen.
4.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft van een zaak kennis te nemen is van openbare orde. Het hof overweegt, voor zoveel nodig ambtshalve, als volgt.
Vast staat dat beide partijen ten tijde van de indiening van het inleidende verzoek tot echtscheiding door de man hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, eerste lid, onder a) van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis) rechtsmacht heeft om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen. De omstandigheid dat de man later naar Pakistan is geremigreerd maakt dit niet anders
4.3.
De man heeft in eerste aanleg kopieën overgelegd van een “Divorce Registration Certificate” (hierna: het certificate), waarin staat vermeld dat het huwelijk van partijen in 2012 door middel van “talaq” is ontbonden. De vrouw betwist dat in Pakistan een procedure tot ontbinding van het huwelijk is gevoerd, althans dat zij daarvan weet heeft gehad. Volgens haar is het certificate vals. Zij wijst erop dat zich daarvan twee onderling verschillende exemplaren bij de stukken bevinden. Onder andere de “date of effectiveness of divorce” is op beide exemplaren niet eensluidend en op één van die exemplaren is een stempel aangebracht van een Protocol Officer van het Ministry of “Foriegn” Affairs. Desgevraagd heeft de advocaat van de man ter zitting in hoger beroep verklaard dat ook de man aanvankelijk niet op de hoogte was van een echtscheidingsprocedure in Pakistan, maar dat hij pas later, toen hij het echtscheidingsverzoek in Nederland al had ingediend, in het bezit is gekomen van het certificate. De man vermoedt dat (familie van de) vrouw in Pakistan een echtscheidingsprocedure heeft gevoerd.
4.4.
Ingevolge artikel 10:57 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend indien deze is verkregen na een behoorlijke rechtspleging, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is bij deze beoordeling niet doorslaggevend of die buitenlandse beslissing in Nederland is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, nog daargelaten dat in het onderhavige geval de gestelde Pakistaanse ontbinding niet is ingeschreven in die registers, maar in de Basisregistratie Personen van de gemeente Zaanstad. Anders dan de man meent, brengt die inschrijving niet mee dat thans niet meer ter beoordeling staat of die ontbinding in rechte kan worden erkend, ook niet indien die inschrijving is geschied overeenkomstig de daarvoor krachtens de Wet basisregistratie personen geldende regels.
4.5.
Indien er al van moet worden uitgegaan dat het huwelijk van partijen in Pakistan is ontbonden – waaraan het hof gelet op de stellingen van beide partijen gerede twijfel heeft – dan is in elk geval niet komen vast te staan dat die ontbinding heeft plaatsgevonden door een beslissing van een rechter of andere autoriteit na een behoorlijke rechtspleging. Beide partijen verklaren immers niet op de hoogte te zijn geweest van een daartoe strekkende procedure in Pakistan. Evenmin is sprake van de in artikel 10:57 lid 2 BW bedoelde situatie van instemming met of berusting in die ontbinding.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de gestelde ontbinding, volgens het overgelegde certificate een “talaq”, een eenzijdig door de man tot stand gebrachte huwelijksontbinding is waaraan op de voet van artikel 10:58 BW erkenning in Nederland zou moeten worden onthouden. Zo daarvan zou moeten worden uitgegaan, dan staat in elk geval vast dat de vrouw daarmee niet heeft ingestemd noch daarin heeft berust.
De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte de Nederlandse rechter onbevoegd heeft verklaard om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen. De bestreden beschikking kan op dit punt niet in stand blijven.
Nevenvoorzieningen
4.6.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen, heeft hij op grond van artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering eveneens rechtsmacht kennis te nemen van de verzochte nevenvoorzieningen met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen en ter zake van het huurrecht van de – in Nederland gelegen – echtelijke woning. Ook op deze punten moet de bestreden beschikking dus worden vernietigd.
Slotsom
4.7.
Het hof zal, zoals ter zitting met partijen besproken, de zaak terugverwijzen naar de rechtbank ter verdere afdoening in de staat waarin deze zich thans bevindt. Aan een inhoudelijk oordeel over hetgeen is verzocht komt het hof dus niet toe.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij de Nederlandse rechter onbevoegd is verklaard te beslissen over het verzoek tot echtscheiding en de nevenverzoeken met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Holland om op de hoofdzaak te worden beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. T.M. Subelack in tegenwoordigheid van mr. C. L. de Lussanet de la Sablonière-Buikema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.