Het hof overweegt als volgt.
De situatie van de ouders en de kinderen wordt gekenmerkt door een reeks bijzondere omstandigheden. Het gezin is eind 2011 naar Nederland gevlucht. Na twee jaren in een AZC te hebben verbleven zijn zij verhuisd naar [plaats] . De vader en de kinderen hebben een verblijfsvergunning gekregen, de moeder niet. Dat betekent dat zij een zware, onzekere tijd achter de rug hebben en de moeder nog steeds met een onzeker perspectief leeft. Dat heeft tot de nodige spanningen tussen partijen geleid. De relatie tussen [kind A] en haar vader is al jaren moeizaam. Naar het oordeel van het hof is op grond van de stukken in het dossier voldoende aannemelijk geworden dat in het gezin diepgaande conflicten hebben gespeeld.
Sinds 11 oktober 2016 is de GI bij de moeder en de kinderen betrokken in het vrijwillig kader. Met [kind A] gaat het goed op dit moment, zij zit lekker in haar vel. De gesprekken van [kind A] bij I-Psy zijn gestopt en de moeder kan haar niet meer bewegen daar naar toe te gaan.
Over [kind B] zijn er de nodige zorgen. Hij kampt met angsten en nachtmerries. Zo lukt het hem alleen om in aanwezigheid van zijn moeder in slaap te vallen. [kind B] is recent met ‘Eye Movement Desensitization and Reprocessing’ (EMDR) therapie gestart.
Sinds de GI bij het gezin in betrokken worden er voorzichtig kleine stappen in de goede richting gezet. Op 14 maart 2017 is er, voor het eerst sinds twee maanden, begeleid contact geweest tussen de vader en [kind B] . Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsmanager desgevraagd aangegeven dat de begeleide omgang goed is verlopen en dat het de bedoeling is dat er binnenkort een nieuwe afspraak wordt ingepland. De vader heeft er vrede mee dat het contact op dit moment begeleid is. Hij wenst het positieve contact met zijn zoon voort te zetten. De moeder ondersteunt het contact tussen [kind B] en de vader en staat open voor begeleiding daarin. De veertienjarige [kind A] wijst contact met haar vader af. De moeder legt zich daarbij neer.
Bij deze stand van zaken dient grote behoedzaamheid in acht te worden genomen bij de vormgeving van de zorgregeling ten einde te voorkomen de dat zwaarwegende belangen van de kinderen in gedrang komen.
Ten aanzien van de omgang tussen [kind B] en de vader overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het positief dat beide ouders open staan voor begeleide omgang en dat zij vrijwillig meewerken aan de begeleide omgang die hun vanuit het GI geboden wordt. Het is dan ook van belang dat deze lijn wordt doorgetrokken en dat dit traject wordt voortgezet. Aangezien voormelde huidige positieve ontwikkelingen in de omgang tussen [kind B] en de vader echter nog pril zijn, is het op dit moment prematuur om het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling toe te wijzen. Gelet op de kwetsbaarheid van [kind B] , zijn angsten en het door de raad ter zitting in hoger beroep gegeven advies, is vaststelling van de door de vader verzochte zorgregeling op dit moment niet in het belang van [kind B] . Nu beide partijen positief staan tegenover de begeleide opbouw van de omgang door de GI, het eerste begeleide contact tussen [kind B] en de vader positief is verlopen en de gezinsmanager ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat de ingezette begeleide omgang zal worden vervolgd, heeft het hof er vertrouwen in dat de thans ingezette (begeleide) opbouw van de omgang wordt gecontinueerd en dat (de opbouw van) het contact tussen [kind B] en de vader op deze wijze thans afdoende wordt gewaarborgd.
Ten aanzien van de omgang tussen [kind A] en de vader overweegt het hof dat [kind A] ter gelegenheid van haar gesprek met mr. J. Jonkers desgevraagd heeft aangegeven dat zij op dit moment geen contact heeft met haar vader en dat zij op dit moment geen contact wenst te hebben met haar vader. Het gaat goed met haar, ook op school. Zij heeft nu rust. Zij is tevreden met de situatie zoals die nu is. Als zij contact met haar vader zou hebben zou daar alleen maar ruzie van komen, aldus [kind A] . De vader heeft ter zitting aangegeven dat het hem verdriet doet dat [kind A] op dit moment geen contact met hem wil, maar dat hij zich daarbij neerlegt. Hij hoopt dat zij in de toekomst op enig moment wel open zal staan voor contact met hem. Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op de duidelijke mening van [kind A] , waarmee zij van ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 aanhef en onder c BW heeft doen blijken, het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en de vader thans niet in het belang van [kind A] is.