ECLI:NL:GHAMS:2017:2021

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
200.198.923/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van een opbouwende zorgregeling in het kader van vluchtelingenproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B], van wie de ouders, de vader en de moeder, in een complexe situatie verkeren na hun vlucht uit China. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.N. Koek, verzocht om een opbouwende zorgregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. J.S. Vos, zich verzette tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder de zorgregeling afgewezen, met de overweging dat het in het belang van de kinderen niet wenselijk was om de zorgregeling op dat moment vast te stellen, gezien de problematiek rondom huiselijk geweld en de angsten van de kinderen. Het hof heeft de situatie van de ouders en kinderen zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. Het hof concludeerde dat, hoewel er positieve ontwikkelingen waren in de omgang tussen de vader en [kind B], het prematuur was om de zorgregeling vast te stellen. De vader en de moeder waren positief over begeleide omgang, maar het hof oordeelde dat de huidige situatie van de kinderen, vooral [kind B] met zijn angsten, een zorgregeling op dat moment niet rechtvaardigde. De vader's verzoek werd afgewezen, en de eerdere beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.198.923/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/232322 / FA RK 15-5652
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 mei 2017 inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
en
[verweerder] (ook geschreven als [verweerder] )
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Vos te Alkmaar.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 15 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 7 september 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 juni 2016.
2.2.
De moeder heeft op 26 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van vader van 20 oktober 2016 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van moeder van 16 maart 2017 met bijlage, ingekomen op 17 maart 2017.
2.4.
Mr. J. Jonkers heeft voorafgaand aan de zitting met de nader te noemen minderjarige [kind A] gesproken.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Koek. Voor de vader is de heer M. Ablet opgetreden als tolk in de taal Oeigoers;
- de moeder, bijgestaan door mr. Vos;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [A] ;
- de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (hierna: de GI), vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1.
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige A] (hierna te noemen: [kind A] ), [geboortedatum 1] 2002, te [geboorteplaats] (China);
- [minderjarige B] (hierna te noemen: [kind B] ), [geboortedatum 2] 2008, te [geboorteplaats] (China), (hierna ook gezamenlijk: de kinderen).
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind A] en [kind B] .
3.2.
Bij beschikking van 9 augustus 2015 van de burgemeester van [plaats] is aan de vader een tijdelijk huisverbod opgelegd voor de periode van 10 dagen, welk verbod nadien is verlengd met 18 dagen.
3.3.
De vader en de moeder zijn eind 2011 om politieke redenen met hun kinderen naar Nederland gevlucht vanuit [plaats] , China. Het is hun in Nederland niet gelukt om een stabiele gezinssituatie op te bouwen, ook niet met hulpverlening. Thans krijgen de moeder en de kinderen nog hulp van de GI. Dat gebeurt in een vrijwillig kader. Voor [kind B] zijn er bovendien gesprekken met een medewerker van I-Psy.
3.4.
Bij arrest van dit hof van 19 oktober 2016 heeft het hof verklaard dat niet is bewezen dat de vader het ten laste gelegde, kortweg: de mishandeling van de moeder, heeft begaan en is de vader vrijgesproken.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is (onder meer), de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat [kind A] en [kind B] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder en bepaald dat de vader als volgt wordt geïnformeerd: de moeder zal de vader maandelijks schriftelijk informeren omtrent gewichtige aangelegenheden betreffende [kind A] en [kind B] . Het verzoek van de vader tot vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) is afgewezen. Het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen is eveneens afgewezen.
4.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking wat betreft de zorgregeling, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
I. een opbouwende zorgregeling wordt vastgesteld inhoudende: dat [kind A] en [kind B] voor een periode van zes weken omgang met de vader hebben onder begeleiding van I-Psy dan wel een andere instelling die kosteloos begeleide omgang biedt,
welke zorgregeling na afloop van deze zes weken wordt uitgebreid naar een onbegeleide zorgregeling inhoudende: dat [kind A] en [kind B] om de week een weekend omgang met de vader hebben vanaf zaterdag 09.00 uur tot en met zondag 17.00 uur alsmede de helft van de feestdagen en de schoolvakanties,
en tevens te bepalen dat de moeder haar volledige medewerking dient te verlenen aan deze begeleide omgang met behulp van I-Psy dan wel een andere instelling die kosteloos begeleide omgang biedt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat de moeder in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-.
4.3.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de door de vader gewenste zorgregeling moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen op grond van haar oordeel dat de verzochte zorgregeling op dat moment niet in het belang de kinderen moest worden geacht. Gelet op de problemen die toentertijd aan de orde waren achtte de rechtbank begeleiding bij de contactopbouw tussen de man en de kinderen aangewezen. Niet duidelijk was bovendien, aldus de rechtbank, of begeleiding zou meebrengen dat het contact tussen de vader en [kind A] zou worden hersteld.
5.2.
De vader stelt zich op het standpunt dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen in het belang van [kind A] en [kind B] is en voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan. Volgens de vader heeft de rechtbank ten onrechte aanvaard dat [kind A] en [kind B] getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat zij daarvan thans nog de gevolgen ondervinden, zodat er in de gegeven omstandigheden geen mogelijkheden voor vaststelling van een zorgregeling zijn. Van huiselijk geweld en bedreigingen van de vader jegens de moeder en [kind A] en [kind B] , is nimmer sprake geweest.
Het is van groot belang dat er contact blijft bestaan tussen de vader en [kind A] en [kind B] . Op grond van artikel 8 lid 1 van het EVRM hebben zowel de vader als [kind A] en [kind B] recht op omgang met elkaar. De rechtbank is van oordeel dat herstel van het contact tussen de vader en [kind A] en [kind B] plaats dient te vinden door middel van een begeleide zorgregeling, zo mogelijk met behulp van I-Psy en voor zover dit niet mogelijk zal blijken door een instantie die daartoe kundig is. De rechtbank heeft echter ten onrechte nagelaten dit in het dictum op te nemen of wel haar beslissing omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken eventueel aan te houden in afwachting van het traject bij I-Psy dan wel een andere instantie. De vader wenst dat er een concreet plan wordt gemaakt ter zake de verdeling van de zorgregeling en dat dit wordt opgenomen in de beschikking van het hof, aldus de vader.
5.3.
De moeder stelt dat de door de vader verzochte opbouwende (begeleide) zorgregeling tussen de vader en [kind A] en [kind B] niet in het belang van [kind A] en [kind B] is.
Zij voert ter onderbouwing het volgende aan.
De moeder verzet zich niet tegen het contact tussen [kind B] en de vader, maar zij maakt zich zorgen over de angsten waarmee [kind B] kampt. [kind A] wijst contact met haar vader inmiddels af. Uit de in het geding gebrachte veelheid aan producties is een duidelijk beeld te vormen over de vrees van de kinderen voor hun vader. De vader gaat daar ten onrechte aan voorbij, aldus de moeder. Voorts is voor onbelast contact met de andere ouder herstel van het oudercontact noodzakelijk, hetgeen niet heeft plaatsgevonden, aldus de moeder.
5.4.
De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is veel gebeurd in dit gezin. Er zijn inmiddels met hulp kleine stapjes gemaakt. Medio maart 2017 was er een eerste contact tussen de vader en [kind B] en dat is goed verlopen. De GI heeft ingezet op het opbouwen van de omgang. Er dient voorzichtig te worden gekeken hoe [kind B] daarop reageert. Wat betreft het contactherstel tussen de vader en de kinderen is nog een lange weg te gaan en dat geldt eveneens voor de communicatie tussen de ouders. De kinderen hebben volgens de raad in een geweldssituatie gezeten, het is belangrijk dat dat erkend wordt. Als de vader contact wil met zijn kinderen kan hij dat niet blijven ontkennen, aldus de raad
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
De situatie van de ouders en de kinderen wordt gekenmerkt door een reeks bijzondere omstandigheden. Het gezin is eind 2011 naar Nederland gevlucht. Na twee jaren in een AZC te hebben verbleven zijn zij verhuisd naar [plaats] . De vader en de kinderen hebben een verblijfsvergunning gekregen, de moeder niet. Dat betekent dat zij een zware, onzekere tijd achter de rug hebben en de moeder nog steeds met een onzeker perspectief leeft. Dat heeft tot de nodige spanningen tussen partijen geleid. De relatie tussen [kind A] en haar vader is al jaren moeizaam. Naar het oordeel van het hof is op grond van de stukken in het dossier voldoende aannemelijk geworden dat in het gezin diepgaande conflicten hebben gespeeld.
Sinds 11 oktober 2016 is de GI bij de moeder en de kinderen betrokken in het vrijwillig kader. Met [kind A] gaat het goed op dit moment, zij zit lekker in haar vel. De gesprekken van [kind A] bij I-Psy zijn gestopt en de moeder kan haar niet meer bewegen daar naar toe te gaan.
Over [kind B] zijn er de nodige zorgen. Hij kampt met angsten en nachtmerries. Zo lukt het hem alleen om in aanwezigheid van zijn moeder in slaap te vallen. [kind B] is recent met ‘Eye Movement Desensitization and Reprocessing’ (EMDR) therapie gestart.
Sinds de GI bij het gezin in betrokken worden er voorzichtig kleine stappen in de goede richting gezet. Op 14 maart 2017 is er, voor het eerst sinds twee maanden, begeleid contact geweest tussen de vader en [kind B] . Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsmanager desgevraagd aangegeven dat de begeleide omgang goed is verlopen en dat het de bedoeling is dat er binnenkort een nieuwe afspraak wordt ingepland. De vader heeft er vrede mee dat het contact op dit moment begeleid is. Hij wenst het positieve contact met zijn zoon voort te zetten. De moeder ondersteunt het contact tussen [kind B] en de vader en staat open voor begeleiding daarin. De veertienjarige [kind A] wijst contact met haar vader af. De moeder legt zich daarbij neer.
Bij deze stand van zaken dient grote behoedzaamheid in acht te worden genomen bij de vormgeving van de zorgregeling ten einde te voorkomen de dat zwaarwegende belangen van de kinderen in gedrang komen.
Ten aanzien van de omgang tussen [kind B] en de vader overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het positief dat beide ouders open staan voor begeleide omgang en dat zij vrijwillig meewerken aan de begeleide omgang die hun vanuit het GI geboden wordt. Het is dan ook van belang dat deze lijn wordt doorgetrokken en dat dit traject wordt voortgezet. Aangezien voormelde huidige positieve ontwikkelingen in de omgang tussen [kind B] en de vader echter nog pril zijn, is het op dit moment prematuur om het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling toe te wijzen. Gelet op de kwetsbaarheid van [kind B] , zijn angsten en het door de raad ter zitting in hoger beroep gegeven advies, is vaststelling van de door de vader verzochte zorgregeling op dit moment niet in het belang van [kind B] . Nu beide partijen positief staan tegenover de begeleide opbouw van de omgang door de GI, het eerste begeleide contact tussen [kind B] en de vader positief is verlopen en de gezinsmanager ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat de ingezette begeleide omgang zal worden vervolgd, heeft het hof er vertrouwen in dat de thans ingezette (begeleide) opbouw van de omgang wordt gecontinueerd en dat (de opbouw van) het contact tussen [kind B] en de vader op deze wijze thans afdoende wordt gewaarborgd.
Ten aanzien van de omgang tussen [kind A] en de vader overweegt het hof dat [kind A] ter gelegenheid van haar gesprek met mr. J. Jonkers desgevraagd heeft aangegeven dat zij op dit moment geen contact heeft met haar vader en dat zij op dit moment geen contact wenst te hebben met haar vader. Het gaat goed met haar, ook op school. Zij heeft nu rust. Zij is tevreden met de situatie zoals die nu is. Als zij contact met haar vader zou hebben zou daar alleen maar ruzie van komen, aldus [kind A] . De vader heeft ter zitting aangegeven dat het hem verdriet doet dat [kind A] op dit moment geen contact met hem wil, maar dat hij zich daarbij neerlegt. Hij hoopt dat zij in de toekomst op enig moment wel open zal staan voor contact met hem. Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op de duidelijke mening van [kind A] , waarmee zij van ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 aanhef en onder c BW heeft doen blijken, het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en de vader thans niet in het belang van [kind A] is.
5.6.
Gelet op het hiervoor overwogene falen de grieven van de vader. Daaruit volgt dat - anders dan de vader stelt - de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie - en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is. Die inbreuk is immers noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van de kinderen.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. J. Jonkers en mr. S.F.M. Wortmann, bijgestaan door mr. C.L. de Lussanet de la Sablonière-Buikema als griffier en is op 30 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.