Gelet op de hoog opgelopen juridische strijd tussen [appellante] en [X] in 1989, waarbij [appellante] onder meer loonbeslag had gelegd ten laste van [X] , lag het voor de hand dat wanneer [appellante] en [X] overeenstemming zouden hebben bereikt, daarvan op enigerlei wijze zou blijken, bijvoorbeeld aan de hand van destijds opgebouwde dossiers.
[geïntimeerde] heeft in dit verband aangegeven dat het tijdsverloop in haar nadeel werkt. Zij geeft aan dat zij de notaris die [appellante] en [X] tezamen hebben bezocht heeft benaderd, evenals de advocaat die destijds voor [X] optrad. Hoewel voorstelbaar is dat het vanwege het tijdsverloop voor [geïntimeerde] lastig is gegevens ter onderbouwing voor te dragen en in die zin met een welwillend oog naar de stelplicht van [geïntimeerde] moet worden gekeken, heeft zij ook aldus beoordeeld niet aan deze steplicht voldaan. Het enkele tijdsverloop zou een aanwijzing kunnen zijn, evenals de verklaring van [X] tegenover zijn broer dat [appellante] en [X] tot een verdeling zijn gekomen.
[appellante] heeft echter van haar kant bestreden dat [appellante] en [X] ooit gezamenlijk bij een notaris zijn geweest. Het hof constateert dat de e-mailwisseling met het notariskantoor (Schut - Van Os) die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht (productie 16 bij brief van 10 november 2015), ervan melding maakt dat het dossier in 1988 is aangemaakt. Zoals [appellante] heeft aangevoerd heeft de juridische strijd rond de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap tussen [appellante] en [X] vooral in 1989 hoog opgespeeld. Op grond van deze volgtijdelijke gegevens is niet aannemelijk dat [appellante] en [X] destijds bij de notaris een regeling hebben getroffen, zoals [geïntimeerde] aanvoert. Blijkens een e-mail van 24 maart 2015 van een medewerkster van het kantoor is geen akte aangetroffen en is een aantekening aangetroffen inhoudende “aantekeningen inzake afstand van de ontbonden huwelijksgemeenschap”. Dit zijn aanwijzingen dat er tussen [appellante] en [X] geen akte is opgemaakt of anderszins overeenstemming is bereikt, in welk verband nog zij opgemerkt dat ook destijds voor een rechtsgeldige afstand van een huwelijksgemeenschap, de inschrijving van een akte houdende afstand van de huwelijksgemeenschap was vereist.
[geïntimeerde] heeft voorts aangegeven dat zij de advocaat die in 1989 voor [X] optrad heeft benaderd, maar dat deze geen gegevens meer heeft en dat deze heeft aangegeven “niet precies meer te weten” wat zich destijds heeft afgespeeld. [appellante] heeft bij de memorie van grieven overgelegd een uitgebreide verklaring van de advocaat die [appellante] in 1988 en 1989 heeft bijgestaan, mr. J.J. Mul. Deze verklaring onderbouwt de betwisting door [appellante] van het bestaan van overeenstemming nader. Mr. Mul verklaart onder meer ten aanzien van de inzet van de notaris dat het om een voorstel ging van de zijde van [X] dat eind 1988 namens [X] door de notaris aan [appellante] is gedaan en dat door [appellante] is verworpen. Zoals de advocaat van [appellante] in eerste aanleg ter comparitie heeft aangedragen, wordt deze stelling ondersteund door hetgeen in de van de zijde van [X] uitgebrachte dagvaarding van 17 augustus 1989 is aangegeven, te weten dat de notaris Woortman op 15 november 1988 aan [appellante] een schrijven heeft gezonden waarin [X] een voorstel heeft gedaan tot verdeling, welk voorstel vervolgens door [appellante] is verworpen.
[appellante] en [X] hebben vervolgens in 1989 verschillende procedures in kort geding gevoerd, waarbij [appellante] zich ervoor inzette [X] te dwingen opgave te doen van de vermogensbestanddelen die behoorden tot de (inmiddels ontbonden) gemeenschap. Mr. Mul verklaart in dit verband dat [X] ondanks de veroordeling tot afgifte van gegevens niet aan de veroordeling heeft voldaan, waardoor [X] dwangsommen verbeurde, en waardoor de “zoektocht naar de activa” van [appellante] , ook naar stukken land zowel in India als in Suriname, destijds op niets uitliep. Mr. Mul verklaart voorts dat [appellante] geen afstand heeft gedaan van haar aandeel in de ontbonden gemeenschap en dat er evenmin destijds een verdeling heeft plaatsgehad. [appellante] heeft ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat zij het er uiteindelijk maar bij heeft laten zitten, nadat [X] circa tienduizend gulden aan dwangsommen had betaald. Tegen deze achtergrond legt onvoldoende gewicht in de schaal het door de broer van [X] in een andere procedure ingenomen standpunt dat [appellante] en [X] afspraken zouden hebben gemaakt over de verdeling, waarbij een perceel grond in India aan [appellante] is toegedeeld en de grond in Suriname aan [X] . Aanwijzingen voor dergelijke afspraken ontbreken. Het hof komt aldus tot de slotsom dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft aangevoerd om tot de vaststelling te geraken dat tussen [appellante] en [X] een verdeling heeft plaatsgevonden waarin het perceel was betrokken, temeer bezien in het licht van de feiten en omstandigheden die [appellante] heeft voorgedragen ter betwisting van het bestaan van overeenstemming omtrent de verdeling. De derde en vierde grief van [appellante] slagen en het vonnis waarvan beroep kan op dit onderdeel niet in stand blijven.