Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
uit het complete onderzoek werd onder meer duidelijk dat deze huurwoning wel als woning in gebruik was maar dat er tevens sprake was van harddrugshandel.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen de Stichting Stadgenoot en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na een inval door de politie in de woning van [geïntimeerde], waar een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen. De huurder had de woning sinds 19 juli 1994 in gebruik en was volgens de huurovereenkomst verplicht de woning als woonruimte te gebruiken en geen overlast te veroorzaken. De politie had in 2013 al een tip ontvangen over de sterke wietlucht rondom de woning, en bij een latere inval in 2014 werden niet alleen hennepplanten aangetroffen, maar ook harddrugs en handelsattributen. Stadgenoot heeft vervolgens de huurovereenkomst opgezegd, maar [geïntimeerde] weigerde deze opzegging te accepteren.
De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van Stadgenoot afgewezen, maar het hof oordeelde dat het bezit van verdovende middelen in de woning op zichzelf voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof benadrukte dat de huurder niet als goed huurder heeft gehandeld en dat het gebruik van de woning voor criminele doeleinden in strijd is met de huurovereenkomst. De belangen van Stadgenoot bij ontbinding van de huurovereenkomst wegen zwaarder dan het woonbelang van [geïntimeerde]. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de huurovereenkomst ontbonden, met een veroordeling tot ontruiming van de woning binnen vier weken na betekening van het arrest.