Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte onder 1.4 als vaststaand heeft aangenomen dat de huurovereenkomst tussen [appellant] en [X] Beheer per 1 oktober 2014 is beëindigd. Omdat [appellant] dit thans heeft betwist, zal het niet als feit worden opgenomen. De grief wordt onder 3.5 inhoudelijk besproken. De overige feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.Beoordeling
grief 2bestrijdt [appellant] de verwerping van zijn beroep op schuldoverneming. Hij voert aan dat aan de vereisten van artikel 6:155 BW is voldaan, onder meer doordat in de huurovereenkomst tussen [X] Beheer en [Y] is opgenomen dat [Y] de huurschuld van [appellant] overneemt en de kennisneming van schuldoverneming, en de toestemming daarvoor, door [X] Beheer ligt besloten in de huurovereenkomsten met [appellant] en [Y] en het veelvuldige overleg en uitvoerige e-mailverkeer dat heeft plaatsgevonden tussen [Z] en [A] , de zoon van [appellant] , over het beëindigen van de huurovereenkomst met [appellant] en het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst met [Y] .
grief 1bestrijdt [appellant] de vaststelling van de kantonrechter dat de huurovereenkomst tussen [appellant] en [X] Beheer per 1 oktober 2014 is beëindigd. Hij voert daartoe aan dat die huurovereenkomst per 1 maart 2013, althans per 1 augustus 2013, is geëindigd, omdat [X] Beheer bij brief van 23 januari 2013 de huurovereenkomst per 1 maart 2013 heeft beëindigd (zie onder 2.3) en omdat een derde, [B] , vanaf 1 augustus 2013 het gehuurde huurt voor € 869,91 per maand. Ter onderbouwing van die laatste stelling heeft [appellant] stukken overgelegd en verklaringen van hemzelf, van [C] , de dochter van [appellant] , en van [A] . Daaruit volgt volgens [appellant] dat [B] met een vriendin in het gehuurde heeft gewoond, maar geen schriftelijke huurovereenkomst van [X] Beheer heeft ontvangen, zij wel borg en huur over augustus en september 2013 heeft betaald, zij een eigen huurdersnummer in de administratie van [Z] had en uit die administratie blijkt dat zij de huur tot en met januari 2014 heeft openstaan. Daarnaast heeft [appellant] in die schriftelijke verklaring naar voren gebracht dat hij omstreeks juli 2013 een beëindigingsovereenkomst heeft ondertekend samen met [X] die namens [X] Beheer optrad en dat hij - [appellant] - enkel op advies van zijn toenmalige advocaat nogmaals per aangetekende post de huurovereenkomst heeft opgezegd (zie onder 2.5).
grief 3bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat hij de hoogte van de huurachterstand niet gemotiveerd heeft betwist. [appellant] heeft in dit kader voor het eerst bij pleidooi aangevoerd dat [X] Beheer twee betalingen niet heeft verwerkt in het saldo van de huurachterstand. Dat zijn de betalingen van € 830,= op 27 februari 2014 (zie onder 3.8) en die van € 1.750,= op 29 juli 2013. Die laatste betaling is gedaan vanaf de bankrekening van [C] , die dit bedrag van [B] had ontvangen met het verzoek dat bedrag over te maken op de bankrekening van [Z] , hetgeen zij blijkens het overgelegde bankafschrift heeft gedaan met de omschrijving “maand huur augustus + borg namens mevr [B] ”. [X] Beheer heeft aangevoerd dat zij die betaling van € 1.750,= in mindering heeft gebracht op de huurachterstand van [appellant] . Gelet op het tijdstip waarop dit verweer door [appellant] is gevoerd, zal het hof [X] Beheer in de gelegenheid stellen zich over beide betalingen bij akte uit te laten en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. [appellant] zal in beginsel niet in de gelegenheid worden gesteld op die akte te reageren, omdat hij bij pleidooi al een toelichting op de door hem overgelegde stukken heeft gegeven.