ECLI:NL:GHAMS:2017:1969
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van goede trouw en controle over financiële omstandigheden
In deze zaak hebben appellanten, [appelant] en [appelante], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 31 januari 2017 de zaak behandeld, waarbij de appellanten en hun beoogd beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. De appellanten stelden dat de omstandigheden die leidden tot hun schulden niet ernstig genoeg waren om hun toelating tot de schuldsaneringsregeling te belemmeren. Ze voerden aan dat ze sinds augustus 2015 gebruik maakten van budgetbeheer en dat er geen nieuwe schulden waren ontstaan.
Het hof oordeelde echter dat de appellanten niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De CJIB-boetes, die verband hielden met het onverzekerd laten van voertuigen, waren grotendeels minder dan vijf jaar oud en de appellanten hadden verzuimd om de kentekens van hun voertuigen blijvend te schorsen. Het hof concludeerde dat de appellanten niet konden aantonen dat zij de omstandigheden die tot hun schulden hadden geleid onder controle hadden gekregen.
Het hof weegt mee dat een premature toelating tot de schuldsanering zou kunnen leiden tot beëindiging van de regeling zonder toekenning van de schone lei. Ondanks de stappen die de appellanten hadden gezet, zoals het aanvragen van beschermingsbewind en het willen behandelen van een alcoholverslaving, was de situatie nog niet zodanig gestabiliseerd dat aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kon worden voldaan. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek tot schuldsaneringsregeling afgewezen.