ECLI:NL:GHAMS:2017:1966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
200.197.269/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen kandidaat-notaris over fiscaal niet aangegeven vermogen en dreiging met beëdigde verklaring

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een kandidaat-notaris. Klager verwijt de kandidaat-notaris dat zij in een schriftelijke verklaring van 3 december 2015 ten onrechte heeft verklaard dat er sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen. Daarnaast zou de kandidaat-notaris in diezelfde verklaring hebben gedreigd haar verklaring onder ede af te leggen. De kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch heeft de klacht van klager ongegrond verklaard, waarna klager in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de zaak behandeld op 16 maart 2017, waarbij zowel klager als de kandidaat-notaris met hun gemachtigden aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie en de argumenten van beide partijen. Klager heeft op 16 augustus 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer, die op 18 juli 2016 had geoordeeld dat de klacht ongegrond was.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kamer overgenomen, aangezien partijen hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt. De kern van de zaak betreft de verklaringen die zijn afgelegd tijdens besprekingen over de nalatenschap van de broer van klager, die op 28 februari 2015 is overleden. Klager heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en is benoemd tot executeur. De kandidaat-notaris heeft in haar verklaring gesteld dat er sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen, wat klager betwist.

Het hof heeft geoordeeld dat de kandidaat-notaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat haar verklaring niet kan worden gekwalificeerd als een dreigement. De klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard, en het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in de nieuwe klacht die in hoger beroep is ingediend.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.197.269/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2015/104
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 mei 2017
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
gemachtigde: [naam],
tegen
[naam],
kandidaat-notaris te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 16 augustus 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 juli 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:19). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De kandidaat-notaris heeft op 28 oktober 2016 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is, tezamen - maar niet gevoegd - met de zaken met nummers 200.197.267/01 NOT en 200.197.137/01 NOT, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 maart 2017. De gemachtigde van klager en de kandidaat-notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 25 februari 2015 heeft de broer van klager, [naam] (hierna: erflater), ten overstaan van notaris mr. [naam] te [plaats] (hierna: de notaris) een testament opgemaakt.
3.2.2.
Erflater heeft in zijn testament onder meer het volgende vastgelegd:
- een legaat van een aantal goederen aan zijn vriendin [naam] (hierna: [de vriendin]);
- een legaat van € 5.000,- aan ieder van de twee kinderen van klager, [mevrouw 1] en [mevrouw 2].
Onder de last van deze legaten heeft erflater klager tot enig erfgenaam benoemd. Erflater heeft klager en [de vriendin] tot gezamenlijke executeurs benoemd.
3.2.3.
Op 28 februari 2015 is erflater overleden.
3.2.4.
Op 2 maart 2015 heeft op het kantoor van de notaris, waar de kandidaat-notaris werkzaam is, een bespreking plaatsgevonden over de nalatenschap van erflater. Klager (en zijn partner), de notaris en de kandidaat-notaris waren daarbij aanwezig. Klager heeft tijdens die bespreking de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard en zijn benoeming tot executeur geaccepteerd.
3.2.5.
Op 11 maart 2015 heeft er wederom een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de notaris. Hierbij waren aanwezig klager, [mevrouw 2], [de vriendin] (en haar adviseur), de notaris en de kandidaat-notaris. [de vriendin] heeft tijdens deze bespreking een verklaring van ‘niet aanvaarding executele’ getekend. Van deze bespreking heeft de kandidaat-notaris een gespreksverslag gemaakt.
3.2.6.
Op 3 december 2015 heeft de kandidaat-notaris een schriftelijke verklaring afgelegd over hetgeen tijdens de besprekingen van 2 en 11 maart 2015 is besproken. Hierin staat onder meer:
“In beide (..) besprekingen is aan de orde geweest dat er sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen. De heer mr. [de notaris] heeft de heer [klager] er in dat verband uitdrukkelijk op gewezen dat, indien er sprake is van tot de nalatenschap behorend contant geld, dit door hem als executeur zal moeten worden opgegeven bij de belastingaangiften, aangezien deze aangiften door de executeur “duidelijk, stellig en zonder voorbehoud” dienen te worden ingevuld.
(..)
Ondergetekende is, indien nodig, bereid om ter zake van bovenstaande verklaringen tevens een beëdigde verklaring af te leggen.”

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de kandidaat-notaris – voor zover in appel nog van belang – het volgende.
a. De kandidaat-notaris heeft in haar schriftelijke verklaring van 3 december 2015 ten onrechte verklaard dat ‘er sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen’.
b. De kandidaat-notaris heeft in haar schriftelijke verklaring van 3 december 2015 gedreigd haar verklaring onder ede af te leggen.

5.Standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de kandidaat-notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Formeel
6.1.
Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter terechtzitting richt het hoger beroep van klager zich uitsluitend tegen het oordeel van de kamer omtrent bovenvermelde klachtonderdelen. De kandidaat-notaris heeft zich in haar verweerschrift in hoger beroep ook uitsluitend tot deze klachtonderdelen beperkt. Gelet op het vorenstaande zal het hof enkel deze klachtonderdelen bespreken. Het hof zal de klacht voor het overige (te weten wat betreft de klachtonderdelen a. 1 tot en met 5) buiten verdere bespreking laten, omdat het hof geen reden ziet ten aanzien van die onderdelen van de oorspronkelijke klacht anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.
6.2.
In hoger beroep heeft klager een nieuwe klacht geformuleerd, inhoudende dat de kandidaat-notaris haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van een in hoger beroep nieuwe geformuleerde klacht geen plaats. Klager zal daarom in zijn nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Inhoudelijk
6.3.
Volgens klager is er tijdens de besprekingen op 2 en 11 maart 2015 helemaal niet gesproken over ‘fiscaal niet aangegeven vermogen’. [mevrouw 2] heeft het letterlijk gehad over ‘wit geregistreerd geld’, hetgeen volgens klager blijkt uit de schriftelijke uitwerking van de - tijdens de bespreking van 11 maart 2015 door [mevrouw 2] gemaakte - geluidsopname. De notaris heeft uitgelegd hoe de situatie zou zijn ten opzichte van de executeur indien er niet fiscaal aangegeven vermogen zou worden aangetroffen, aldus klager.
6.4.
De kamer heeft het volgende overwogen. Uit de schriftelijke uitwerking van [mevrouw 2] van de bespreking van 11 maart 2015 volgt dat er inderdaad is gesproken over fiscaal niet aangegeven vermogen. Klager legt grote nadruk op de door de kandidaat-notaris in haar schriftelijke verklaring opgenomen zin: “
In beide (..) besprekingen is aan de orde geweest dat er sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen”.Vorenbedoelde zin dient volgens de kamer evenwel te worden bezien in samenhang met de daarop volgende zin in de verklaring van de kandidaat-notaris (zie hiervoor onder 3.2.6.). Deze zinnen in onderling verband bezien brengen, aldus nog steeds de kamer, niet mee dat de kandidaat-notaris onzorgvuldig heeft gehandeld.
6.5.
De kamer heeft verder overwogen dat de enkele opmerking van de kandidaat-notaris dat zij bereid is, indien nodig, een beëdigde verklaring af te leggen, niet kan worden gekwalificeerd als een dreigement.
6.6.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer zoals hierboven weergegeven en de gronden waarop dat berust. Opgemerkt wordt hierbij dat uit de gewraakte verklaring van de kandidaat-notaris niet volgt dat ten tijde van de bespreking vast stond dat er in de nalatenschap van erflater sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen. Uit de volgende zin “
De heer mr. [de notaris] heeft de heer [klager] er in dat verband uitdrukkelijk op gewezen dat, indien er sprake is van tot de nalatenschap behorend contant geld, dit door hem als executeur zal moeten worden opgegeven (…)”,volgt immers dat slechts besproken is wat er zou moeten gebeuren indien zou blijken dat er in de nalatenschap fiscaal niet aangegeven vermogen aanwezig was. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dit betekent dat de klachtonderdelen a. en b. ongegrond zijn, zoals ook de kamer heeft beslist.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht die voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, F.J.P.M. Haas en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017 door de rolraadsheer.