Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 juli 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:19). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) ongegrond verklaard
.
2.Stukken van het geding
3.Feiten
4.Standpunt van klager
5.Standpunt van de kandidaat-notaris
6.Beoordeling
In beide (..) besprekingen is aan de orde geweest dat er sprake was van fiscaal niet aangegeven vermogen”.Vorenbedoelde zin dient volgens de kamer evenwel te worden bezien in samenhang met de daarop volgende zin in de verklaring van de kandidaat-notaris (zie hiervoor onder 3.2.6.). Deze zinnen in onderling verband bezien brengen, aldus nog steeds de kamer, niet mee dat de kandidaat-notaris onzorgvuldig heeft gehandeld.
De heer mr. [de notaris] heeft de heer [klager] er in dat verband uitdrukkelijk op gewezen dat, indien er sprake is van tot de nalatenschap behorend contant geld, dit door hem als executeur zal moeten worden opgegeven (…)”,volgt immers dat slechts besproken is wat er zou moeten gebeuren indien zou blijken dat er in de nalatenschap fiscaal niet aangegeven vermogen aanwezig was. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dit betekent dat de klachtonderdelen a. en b. ongegrond zijn, zoals ook de kamer heeft beslist.