3.3Het hof overweegt als volgt.
(i) aansprakelijkheid op grond van de Beklamel-norm
Niet in geschil is dat [Groothandel] eind januari/begin februari 2007, toen tussen partijen afspraken werden gemaakt over het door Qide aan [geïntimeerden] te verstrekken leverancierskrediet, er financieel slecht voorstond; [Groothandel] had een negatief eigen vermogen, zij had in 2005 en 2006 verlies geleden en haar liquiditeitspositie was slecht.
De omstandigheid dat [Groothandel] bij het aangaan van het leverancierskrediet in zwaar weer verkeerde, maakt evenwel nog niet dat [geïntimeerden] dit krediet zijn aangegaan in de wetenschap, of terwijl zij redelijkerwijs behoorden te begrijpen, dat [Groothandel] niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ingevolge die tekortkoming geleden schade. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig.
Dat Qide op basis van een totaal verkeerde of valse voorstelling van zaken ertoe is bewogen om het leverancierskrediet te verstrekken, zoals Qide heeft betoogd en [geïntimeerden] hebben weersproken, blijkt niet. [geïntimeerden] hebben gesteld dat het leverancierskrediet werd afgesloten omdat [Groothandel] niet in staat was om grotere volumes af te nemen onder de tot dan toe bestaande condities (betaling bij aflevering). Daartegenover heeft Qide betoogd, hetgeen [geïntimeerden] hebben weersproken, dat Qide ten tijde van het afsluiten van het leverancierskrediet is voorgespiegeld dat het krediet was bedoeld voor de uitbreiding van een reeds succesvolle winkelketen. Dit betoog laat evenwel onverlet dat Qide moet hebben begrepen dat [Groothandel] onvoldoende cashflow had om de grotere bestellingen bij aflevering te betalen en dus dat Qide ermee instemde om het krediet te verstrekken en de verdere orders te accepteren terwijl [Groothandel] telkens over onvoldoende financiële middelen beschikte om, althans op kort termijn, te kunnen betalen. Een totaal verkeerde of valse voorstelling van zaken had Qide aldus niet. [geïntimeerden] hebben voorts betwist dat [Groothandel] ten tijde van het afsluiten van het leverancierskrediet reeds problemen had met haar bank. Het hof volgt Qide op dit punt niet, gelet op de omstandigheid dat Rabobank tot november 2007 betalingen is blijven uitvoeren en het aan [Groothandel] verleende krediet pas in december 2007 heeft opgezegd. De door [geïntimeerden] betwiste stellingen van Qide, dat het leverancierskrediet fungeerde als uitstel van onvermijdelijke executie voor [Groothandel] en dat het plan van [geïntimeerden] om het tij te keren, door de marges te vergroten door rechtstreeks aan de consument te gaan leveren (via de Joop Non Food winkels) en grotere orders te gaan verzorgen (via het Duitse Testrut), bij voorbaat kansloos was, volgt het hof niet. [Groothandel] ontplooide immers begin 2007 haar activiteiten binnen de grenzen van de door Rabobank verleende kredietlimiet. Gelet op het vorenstaande is niet komen vast te staan dat [geïntimeerden] ten tijde van het afsluiten van het leverancierskrediet wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat [Groothandel] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de door Qide te lijden schade.
Voorts is ook niet komen vast te staan dat [geïntimeerden] deze wetenschap dan wel begrip hadden ten tijde van het plaatsen van de bestellingen onder het leverancierskrediet in de periode van eind januari tot en met mei 2007. Daarvoor is redengevend dat de beoogde volumevergroting in de periode dat de bestellingen werden geplaatst grotendeels nog op gang moest komen. Er waren tot eind mei 2007 immers nog maar enkele containers (twee) onder het leverancierskrediet aan [Groothandel] afgeleverd. [geïntimeerden] hebben erkend dat de eerste problemen zich in mei 2007 begonnen te manifesteren, maar dat [geïntimeerden] ten tijde van het plaatsen van de bestellingen tot eind mei 2007 (de in juni 2007 door [geïntimeerde 3] geplaatste bestellingen zijn door Qide niet meer uitgevoerd) hadden moeten voorzien dat [Groothandel] haar verplichtingen jegens Qide niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, is door Qide gelet op voormelde omstandigheden niet aangetoond.
[geïntimeerden] hebben voorts toegelicht dat het vanaf eind juli 2007 weliswaar steeds slechter ging met de financiële positie van [Groothandel] (mede door de opgelopen debiteurenpositie), maar dat Rabobank tot november 2007 betalingsopdrachten is blijven uitvoeren (ook als de kredietlimiet dit op zichzelf niet toeliet) en zij tot de opzegging van het krediet door de Rabobank in december 2007 redelijkerwijs aldus niet hadden behoren te voorzien dat [Groothandel] niet zou weten te overleven en niet in staat zou zijn de vorderingen van Qide uit hoofde van de onder het leverancierskrediet gedane leveranties te betalen. Tegenover dit betoog heeft Qide onvoldoende feitelijk toegelicht dat [geïntimeerden] in de periode dat de bestelde goederen werden verscheept en in ontvangst genomen (tot september 2007) wel wisten of redelijkerwijs hebben moeten begrijpen dat [Groothandel] de vorderingen van Qide niet zou betalen en geen verhaal zou bieden voor de dientengevolge door Qide te lijden schade.
Het hof ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om de bewijslast met betrekking tot de wetenschap van benadeling om te keren of deze wetenschap voorshands bewezen te achten, zoals Qide heeft verdedigd.
De slotsom is dat aansprakelijkheid van [geïntimeerden] op grond van de Beklamel-norm niet kan worden aangenomen.
(ii) aansprakelijkheid op grond van frustratie van betaling en verhaal
Het hof stelt voorop dat, gelijk de rechtbank heeft overwogen, van bestuurdersaansprakelijkheid ook sprake kan zijn als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet nakomt (door selectieve betaling of verhaalsbenadeling) en hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Dat [geïntimeerden] zich schuldig hebben gemaakt aan het onttrekken van vermogensbestanddelen aan verhaal of het benadelen van Qide in haar verhaalsmogelijkheden door de verkoop van de door Qide geleverde zaken via de Joop Non Food winkels is niet komen vast te staan. Dat de Joop Non Food winkels nooit operationeel zijn geweest is door Qide gezien de betwisting van [geïntimeerden] en de overgelegde huurovereenkomsten met betrekking tot de winkels in Sliedrecht en Hillegom en het krantenartikel over de winkel in Beverwijk/Heemskerk onvoldoende toegelicht. Ook overigens is niet gebleken dat [geïntimeerden] door Qide geleverde goederen aan verhaal hebben onttrokken. Wat betreft de betalingen op 20, 21 en 25 september 2007 is niet komen vast te staan dat deze door [geïntimeerden] zijn verricht met het doel om de betaling van USD 50.000 (zie 2.6) aan Qide door Rabobank te frustreren. [geïntimeerden] hebben voldoende toegelicht dat Rabobank gewoonlijk in weerwil van de kredietlimiet van € 400.000,- betalingsopdrachten uitvoerde, hetgeen ook blijkt uit de in het geding gebrachte bankafschriften van [Groothandel] , en dat zij niet hebben kunnen zien aankomen dat Rabobank deze betalingsopdracht zou weigeren uit te voeren.
[geïntimeerden] hebben voorts voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij in de periode van 20 – 25 september 2007 bedragen naar een privérekening hebben overgemaakt omdat zij een bedrag van in totaal € 124.000,- hebben moeten betalen aan adviseur [E] , [F] & [G] , die zij hadden ingeschakeld om hun bedrijf weer gezond te maken, en dat zij er alles aan hebben gedaan om, toen deze adviseur een bedrieger bleek, dit geld weer terug te krijgen (zij hebben een tegen deze adviseur verkregen verstekvonnis trachten te executeren). Het hof merkt hierbij op dat het feit dat andere schuldeisers wel zijn betaald niet zonder meer duidt op betalingsonwil. Een schuldenaar is in beginsel vrij in de keuze welke schuldeiser(s) hij voldoet. Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde 3] verschillende keren betalingstoezeggingen heeft gedaan, die maar in zeer geringe mate (zie 2.7) zijn nagekomen, leidt nog niet tot de conclusie dat sprake is geweest van betalingsonwil.
Uit het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat ook de door Qide gestelde onrechtmatige selectieve betaling of verhaalsbenadeling door [geïntimeerden] niet is komen vast te staan.