Voorts is aan de orde de behoefte van [de jongmeerderjarige] . [de jongmeerderjarige] stelt zich op het standpunt dat voor de berekening van zijn behoefte dient te worden uitgegaan van zijn werkelijke lasten en niet van een aan de Wet Studiefinanciering (WSF) gerelateerde norm. Hij voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan. [de jongmeerderjarige] ontvangt geen studiefinanciering, zodat de WSF-normen niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft bij de berekening van de behoefte van [de jongmeerderjarige] ten onrechte aansluiting gezocht bij het Nibud-studentenonderzoek 2015. [de jongmeerderjarige] heeft in de procedure in eerste aanleg slechts een vergelijking gemaakt met het Nibud-studentenonderzoek 2011-2012 om te laten zien dat zijn werkelijke kosten niet significant verschillen van de kosten van een gemiddelde student.
Ter onderbouwing van zijn werkelijke lasten heeft [de jongmeerderjarige] aan de hand van zijn bankafschriften een uitgavenlijst opgesteld, op grond waarvan zijn uitgaven in het jaar 2014 € 1.444,- per maand waren (telefoon € 55,-, vakantie € 87,-, benzine € 40,-, sport € 52,-, kleding € 111,-, zorg € 26,-, OV-kosten € 42,50,-, kost en inwoning € 500,-, eten (inclusief uit eten) € 222,-, diversen € 133,-, ziektekostenverzekering € 104,-, school € 71,-). Sinds 2015 zet hij zijn opleiding voort bij het [X] . Dit is een particuliere opleiding, waardoor zijn schoolkosten in dat jaar zijn gestegen naar € 419,- per maand. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met een spaarelement van € 100,- per maand, onder meer omdat [de jongmeerderjarige] destijds zelf de kosten voor het behalen van zijn rijbewijs gefinancierd heeft. Zijn uitgaven bedroegen derhalve in 2015 € 1.892,- per maand, aldus [de jongmeerderjarige] .
De vader heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken. Hij stelt allereerst dat [de jongmeerderjarige] geen aanvullende behoefte heeft, daar hij in staat is om in ieder geval € 10.000,- bruto per jaar te verdienen. [de jongmeerderjarige] kan derhalve in zijn eigen onderhoud voorzien. Indien het hof echter van oordeel is dat bij [de jongmeerderjarige] wel sprake is van behoefte, dan dient deze berekend te worden aan de hand van het Nibud-studentenonderzoek 2015, omdat er geen richtlijn bestaat voor de bijdrage voor jongmeerderjarigen en de WSF-normen in het onderhavige geval niet voldoen. Het Nibud-studentenonderzoek 2015 biedt dan goed vergelijkingsmateriaal met de door [de jongmeerderjarige] gestelde werkelijke kosten. Indien de door [de jongmeerderjarige] overgelegde uitgavenlijst vergeleken wordt met het Nibud-studentenonderzoek blijkt dat de door [de jongmeerderjarige] aangevoerde uitgaven - op de post ‘vervoer’ na - niet redelijk zijn. Uitgaande van het Nibud-studentenonderzoek 2015 bedraagt de behoefte van [de jongmeerderjarige] € 902,- per maand, aldus de vader.