ECLI:NL:GHAMS:2017:1931

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
200.194.273/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 1970 zijn gehuwd en in 1989 zijn gescheiden. De vrouw heeft in 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de onderhoudsverplichting van de man met ingang van 26 augustus 2015 was beëindigd. De man had verzocht om de alimentatie met terugwerkende kracht te verlagen, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de eerdere alimentatiebeschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigt. De vrouw heeft betoogd dat de man de achterstallige alimentatie alsnog moet voldoen, maar het hof wijst dit verzoek af omdat de vrouw al een executoriale titel heeft. De beslissing van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en het verzoek van de man wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.194.273/01
rekest- en zaaknummer rechtbank: C/15/231413 / FA RK 15-5209
beschikking van de meervoudige kamer van 23 mei 2017 inzake:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.J.P. Mentink te Alkmaar,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] , [land] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Karasu te Apeldoorn.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 30 maart 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 29 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van bovengenoemde beschikking van 30 maart 2016.
2.2
De man heeft op 10 augustus 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 24 oktober 2016 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5
Ter mondelinge behandeling heeft de man een aantal stukken overgelegd, te weten de aanslagen inkomensbelasting 2013 en 2014.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1970 te [plaats] gehuwd. Hun huwelijk is op 2 juni 1989 ontbonden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis van de rechtbank Zutphen van 9 maart 1989 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Alkmaar van 25 januari 1994 is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 25 januari 1994 bij vooruitbetaling aan de vrouw een uitkering in haar levensonderhoud (hierna: de onderhoudsbijdrage) van ƒ 2.000,- per maand dient te voldoen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 15 december 2004 is een verzoek van de man tot nihilstelling dan wel verlaging van de partneralimentatie afgewezen.
3.4
De vrouw heeft in juni 2014 beslag laten leggen op het pensioen van de man bij de Nationale Nederlanden.
3.5
De onderhoudsbijdrage bedraagt thans geïndexeerd naar 2017 € 1.453,32 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 26 augustus 2015 beëindigd, met dien verstande dat de tot die datum verschuldigde onderhoudsbijdrage is vastgesteld op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man om de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 25 januari 1994 te wijzigen in die zin dat de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 april 2004, dan wel met ingang van 25 januari 2009 op nihil wordt gesteld, dan wel met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht en te bepalen dat de vrouw de dientengevolge door de man teveel betaalde alimentatie dient terug te betalen.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, naar het hof begrijpt, de bestreden beslissing te vernietigen, voor zover daarbij de door de man aan de vrouw verschuldigde partnerbijdrage over de periode tot 26 augustus 2015 is vastgesteld op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald, alsmede te bepalen dat de man de achterstand in de onderhoudsbijdrage alsnog dient te voldoen.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen.
De man verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, indien het hof van oordeel is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de bestreden beschikking ten aanzien van rechtsoverweging 5.4 en 5.5 te vernietigen en zijn verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.4
De vrouw verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep het verzoek van de man ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de onderhoudsverplichting van de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 26 augustus 2015, is geëindigd.
Gelet op de samenhang van de grieven in principaal en in voorwaardelijk incidenteel hoger geroep zal het hof de grieven gezamenlijk behandelen.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank de onderhoudsbijdrage tot 26 augustus 2015 ten onrechte heeft bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem sinds juni 2014 uit hoofde van het door de vrouw gelegde beslag door de vrouw op hem is verhaald. Zij stelt dat de man de achterstallige onderhoudsbijdrage alsnog aan haar dient te voldoen en voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te beëindigen tot 1 april 2004, zoals door de man is verzocht. De man heeft immers destijds tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 15 december 2004, waarbij zijn verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage is afgewezen, geen hoger beroep ingesteld, zodat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Voorts heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking terecht geoordeeld dat ook van een latere wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen sprake is. Het was aan de man om eerder een verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage in te dienen, hetgeen hij heeft nagelaten. Dit alles strookt echter niet met het uiteindelijke oordeel van de rechtbank dat de onderhoudsbijdrage is vastgesteld op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald. Het is immers aan de man te wijten dat hij nog steeds aan de onderhoudsverplichting vastzit, daar hij eerder een verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage had kunnen doen. Ook heeft de man de afgelopen jaren nagelaten om met de vrouw te overleggen over de achterstand in de betaling van de onderhoudsbijdrage. Voorts heeft de man nooit inzicht gegeven in zijn inkomenspositie van de afgelopen jaren. De vrouw heeft een aantal jaren moeten leven van een aanvullende bijstandsuitkering, hetgeen niet nodig was geweest als de man de onderhoudsbijdrage aan haar had voldaan. Zij heeft nu slechts een AOW-uitkering en zij heeft dan ook behoefte aan aanvullend pensioen. Gelet op al deze omstandigheden dient de bestreden beschikking vernietigd te worden en dient bepaald te worden dat de man de achterstallige onderhoudsbijdrage alsnog dient te voldoen, aldus de vrouw.
5.3
De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Hij voert allereerst aan dat aan de zijde van de vrouw sprake is van rechtsverwerking, nu zij een aanzienlijke periode geen aanspraak heeft gemaakt op de onderhoudsbijdrage. Daarnaast had de vrouw in ieder geval sinds november 2004 geen behoefte meer aan een onderhoudsbijdrage van de man, daar zij de onderhoudsbijdrage sindsdien niet meer heeft ontvangen en sinds juni 2014 slechts een veel lager bedrag, te weten het bedrag dat maandelijks op het pensioen van de man werd ingehouden, heeft ontvangen.
De man voert voorts aan dat de rechtbank zijn verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht ten onrechte heeft afgewezen. De man stelt dat de beschikking van de rechtbank Almelo van 15 december 2004 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat de rechtbank destijds ten onrechte het faillissement van de toenmalig werkgever van de man niet als een wijziging van omstandigheden heeft aangemerkt. De man kon op dat moment van deze beschikking om financiële redenen niet in hoger beroep. Voorts heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking ten onrechte geen aanleiding gezien om de onderhoudsbijdrage op grond van gewijzigde omstandigheden met verdergaande terugwerkende kracht dan 26 augustus 2015 te wijzigen. De man had van november 2004 tot en met 2007 geen inkomsten en vanaf 2008 slechts een beperkt inkomen. Hij kon niet eerder om wijziging van de onderhoudsbijdrage verzoeken, omdat hij daartoe geen financiële middelen had. Tevens heeft de vrouw sinds november 2004 nooit aanspraak gemaakt op de onderhoudsbijdrage, zodat de man in de veronderstelling was dat de vrouw daarop geen aanspraak meer zou maken omdat zij daaraan geen behoefte had. Gelet op deze omstandigheden dient de bestreden beschikking vernietigd te worden en het verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht op nihil te stellen alsnog toegewezen te worden, aldus de man.
5.4
Het hof zal allereerst beoordelen of in het onderhavige geval sprake is van rechtsverwerking aan de zijde van de vrouw, zoals door de man is betoogd. Het hof overweegt daartoe het volgende. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de vrouw zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop dan wel louter stilzitten is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de man het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken, bijvoorbeeld omdat door het tijdsverloop bewijsmateriaal voor de man verloren is gegaan. De stelplicht daarvan rust op degene die zich daarop beroept, te weten de man. Hij heeft over dergelijke bijzondere omstandigheden evenwel niets gesteld, zodat zijn beroep op rechtsverwerking faalt.
5.5
Vervolgens zal het hof ingaan op de stelling van de man dat de beschikking van de rechtbank Almelo van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. Het hof volgt de man niet in deze stelling en overweegt daartoe het volgende. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de man nagelaten om (alsnog) gegevens over te leggen waaruit blijkt dat de toenmalig werkgever van de man een jaar nadat de man een andere functie had gekregen failliet is gegaan. De man heeft deze stelling naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende (met stukken) onderbouwd. De stelling dat hij destijds over onvoldoende draagkracht beschikte om de onderhoudsbijdrage te voldoen heeft de man evenmin voldoende onderbouwd. De man heeft slechts zijn belastingaangiftes vanaf 2005 overgelegd. De daarmee corresponderende aanslagen ontbreken evenwel, zodat het hof niet goed kan vaststellen wat zijn precieze inkomsten in die jaren waren. Ook heeft de man geen nadere gegevens ten aanzien van zijn toenmalige lasten overgelegd. Dat het hier gaat om een periode die deels ver in het verleden ligt, ontslaat de man niet van zijn verplichting die onderbouwing te verschaffen. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de beschikking van de rechtbank Almelo vanaf de aanvang niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Het hof zal het verzoek van de man tot wijziging van de onderhoudsbijdrage in zoverre dan ook afwijzen.
5.6
Het hof zal voorts beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, zoals ook door de man is betoogd.
De man voert allereerst aan dat de vrouw geen behoefte meer had aan een onderhoudsbijdrage, omdat zij deze vanaf november 2004 feitelijk niet meer ontving. Het hof volgt de man niet in deze stelling, daar verbleking van de huwelijksgerelateerde behoefte in beginsel niet enkel zijn grondslag kan vinden in de omstandigheid dat de man zijn verplichting om de onderhoudsbijdrage te voldoen niet is nagekomen. Andere gronden waarom de vrouw geen behoefte meer zou hebben zijn door de man niet aangevoerd, hetgeen op zijn weg had gelegen, te meer nu is gebleken dat de vrouw vanaf 1 mei 2004 een aanvullende bijstandsuitkering heeft ontvangen. Deze uitkering is met ingang van 24 juni 2013 beëindigd, omdat de vrouw vanaf dat moment een AOW uitkering ontving. Hieruit blijkt dat de vrouw in deze periode behoefte had aan een onderhoudsbijdrage van de man.
Wat betreft de draagkracht van de man geldt hetgeen hiervoor reeds is overwogen, te weten dat de man zijn inkomsten en lasten over de jaren vanaf 2004 onvoldoende heeft toegelicht om zijn draagkracht te kunnen vaststellen.
5.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht diende te worden verlaagd. Er is dan ook geen grond om die onderhoudsbijdrage te stellen op hetgeen de man feitelijk heeft betaald of feitelijk op hem is verhaald, zoals de rechtbank heeft gedaan. Dit betekent dat het principaal hoger beroep slaagt, de bestreden beschikking in zoverre zal worden vernietigd en het inleidende verzoek van de man alsnog in zoverre zal worden afgewezen.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld in vervulling gaat, maar tevens dat het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep moet worden afgewezen, nu, zoals hiervoor is overwogen, de incidentele grieven niet slagen.
5.9
Uit voornoemde oordelen volgt dat de man tot en met 25 augustus 2015 gehouden was de uit de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 25 januari 1994 voortvloeiende onderhoudsbijdragen aan de vrouw te voldoen. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de man de ontstane achterstand alsnog dient te voldoen. Bij dat verzoek heeft zij echter geen rechtens te respecteren belang, nu de vrouw reeds een executoriale titel heeft in de vorm van genoemde beschikking van de rechtbank Alkmaar. Dit onderdeel van haar verzoek zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de door de man verschuldigde partnerbijdrage over de periode tot 26 augustus 2015 is vastgesteld op hetgeen de man is betaald of feitelijk op hem is verhaald en wijst het inleidend verzoek van de man in zoverre alsnog af;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het incidenteel hoger beroep:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en is op 23 mei 2017 uitgesproken in het openbaar.