ECLI:NL:GHAMS:2017:1927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
23-002018-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake gewapende overval in vereniging op een cafetaria

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van een gewapende overval op een cafetaria in Hoofddorp op 30 januari 2016, waarbij hij samen met een mededader een geldbedrag van ongeveer 435 euro heeft gestolen. De overval werd gekenmerkt door bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht op een medewerker van de cafetaria. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft de bewezenverklaring en de strafoplegging van de rechtbank herzien. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 11 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is een taakstraf van 180 uren opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een verslaving aan softdrugs en een problematische opvoedingsgeschiedenis. De verdachte heeft zich inmiddels positief ontwikkeld en woont begeleid bij een woontrainingsprogramma. Het hof heeft bijzondere voorwaarden gesteld aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002018-16
datum uitspraak: 26 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15/810025-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2017 en 12 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een kassalade in Cafetaria [naam 1]' een geldbedrag van ongeveer 435 Euro, in elk geval enig geld, geheel of ten dele toebehorende aan Cafetaria [naam 1]' en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], [werkzaam in voornoemd cafetaria] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voorzien van bivakmutsen, althans van [gedeeltelijke] gezichts/hoofdbedekking dat cafetaria is/zijn binnengegaan en [vervolgens][ van zeer nabij] een [op een] vuurwapen [gelijkend voorwerp] op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of daarbij heeft/hebben geroepen/gezegd: "Geld, geld, schiet op!"
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een kassalade in Cafetaria [naam 1] een geldbedrag van 425 euro, toebehorende aan Cafetaria [naam 1] en/of [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], werkzaam in voornoemd cafetaria, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader voorzien van (gedeeltelijke) gezichts/hoofdbedekking dat cafetaria zijn binnengegaan en van nabij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] hebben gericht en gericht gehouden en daarbij hebben geroepen: "Geld, geld!".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2017.
Een proces-verbaal van aangifte van 31 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], met daarin de verklaring van [slachtoffer 2] (dossierpagina’s 156 – 158).
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina 162).
Een proces-verbaal van verhoor van 16 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], met daarin de verklaring van [getuige] (dossierpagina’s 45 – 59).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de periode die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn, kort gezegd, als bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte (a) zich houdt aan een plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, (b) deelneemt aan een training cognitieve vaardigheden en (c) zich op ambulante basis laat behandelen bij “Forensisch Psychiatrische Kliniek” (het hof begrijpt: centrum voor ambulante forensische psychiatrie) De Waag (hierna: De Waag).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland, het ondergaan van een behandeling bij Care Express en het verblijven bij ‘Vast en Verder’.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. Daarbij is een nepvuurwapen gericht op de in de winkel aanwezige medewerker en is op dreigende wijze ‘Geld, geld!’ geroepen. De medewerker heeft zich genoodzaakt gezien de kassalade te openen, waarna de verdachte en zijn mededader daaruit een geldbedrag hebben buitgemaakt en er vandoor zijn gegaan.
Een dergelijke laffe daad is voor nietsvermoedende slachtoffers – zo leert de ervaring – een heftige en traumatiserende ervaring. Kennelijk hebben de verdachte en zijn mededader hun ogen voor dergelijke gevolgen gesloten en zich louter laten leiden door de zucht naar ‘snel geld’, waarmee zij bovendien blijk hebben gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van de gedupeerde cafetariahouder. Feiten als de onderhavige plegen de rechtsorde ernstig te schokken en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving te versterken.
Het hof heeft gelet op de straffen die in de regel worden opgelegd bij overvallen op (winkel)bedrijven die gepaard zijn gegaan met bedreiging met geweld en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 2 jaren genoemd. Het hof zal deze straf als uitgangspunt nemen. Het hof is in het licht hiervan met de advocaat-generaal van oordeel dat de straf die bij het vonnis waarvan beroep is opgelegd en waarvan het onvoorwaardelijk opgelegde strafdeel een vrijheidsbeneming van 7 maanden met zich brengt, onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is daarnaast van oordeel dat bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening dient te worden gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit en zijn persoonlijke omstandigheden. Op de terechtzitting in hoger beroep is omtrent dat laatste gebleken dat de verdachte met betrekking tot zijn opvoedings- en thuissituatie een belaste voorgeschiedenis kent. Dat heeft er mede toe geleid dat hij op jeugdige leeftijd een verslaving aan hasj en wiet heeft ontwikkeld. Daarnaast had de verdachte een negatief sociaal netwerk, was zijn woonsituatie weinig stabiel te noemen en had hij slechts tot op zekere hoogte een zinvolle dagbesteding. Bij een eerdere behandeling is het vermoeden ontstaan dat de verdachte antisociale trekken en een gebrekkig geweten ontwikkelde. In periode vanaf de zomer van 2015 tot aan de dag van het onderhavige feit is het bergafwaarts gegaan met de verdachte. Zijn schoolgang haperde, het contact met zijn moeder, bij wie hij inwoonde, verslechterde en het gebruik van softdrugs nam sterk toe.
Bij het vonnis waarvan beroep zijn de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Aangaande het verloop van het daarop volgende toezicht heeft [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem (hierna: [reclasseringswerker]), op 19 januari 2017 een rapport uitgebracht. Daaruit en uit de verklaringen die [reclasseringswerker] en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2017 hebben afgelegd, komt het volgende naar voren.
De verdachte heeft zich over het algemeen goed aan de afspraken gehouden. Hij woont inmiddels begeleid bij het woontrainingsprogramma voor dak- en thuisloze jongeren ‘Vast en Verder’ van het Leger des Heils in Alkmaar (hierna: ‘Vast en Verder’), dat in het geval van de verdachte een duur van (maximaal) 2 jaren zal kennen. Hij heeft werk bij [bedrijf] en traint dagelijks bij een sportschool. Hij is onder hoede van (een psychiater van) Care Express, een instelling voor geïntegreerde specialistische jeugdhulp aan jongeren van 12 tot 23 jaar met meervoudige problematiek op verschillende leefgebieden, alwaar men tot een diagnose probeert te komen. Het gebruik van softdrugs door de verdachte is sterk afgenomen, maar (nog) niet gestaakt. Het is overigens de vraag of dat laatste een realistisch doel is. De verdachte zal vanaf september 2017 starten met een Havo-opleiding voor volwassenen. Het toezicht zal in verband met de verhuizing van de verdachte worden overgedragen aan [naam 2], verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar. [reclasseringswerker] heeft het hof thans geadviseerd als bijzondere voorwaarden te stellen dat de verdachte (a) zich houdt aan de plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, (b) zich op ambulante basis laat behandelen bij Care Express, (c) meewerkt aan het begeleid wonen programma van ‘Vast en Verder’. Volgens [reclasseringswerker] kan ook de plicht mee te werken aan het tot stand komen en het behoud van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of scholing bijdragen aan de terugdringing van de recidivekans.
Gelet op hetgeen hiervoor is geschetst, is het hof van oordeel dat, met enige slag om de arm, geconcludeerd kan worden dat een positieve kentering in het leven van de verdachte is opgetreden. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 blijkt dat de verdachte na 30 januari 2016 geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof is tegen die achtergrond van oordeel dat een straf die mee zal brengen dat de verdachte opnieuw gedetineerd zal raken niet in het belang is van de verdachte én de samenleving. Anderzijds spreekt uit het vooroverwogene dat door de verdachte nog onvoldoende boete is gedaan voor hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan, zodat naast een gevangenisstraf - waarvan het onvoorwaardelijk deel niet meer beloopt dan de periode die door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht - ook een forse taakstraf moet worden opgelegd. Op die manier wordt naar het oordeel van het hof een evenwichtige balans gevonden tussen de noodzakelijk geachte vergelding en normbevestiging enerzijds en de speciale preventie anderzijds. Gelet op het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal daartoe het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf moeten worden beperkt tot 6 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zullen, in het verlengde van het advies van de reclassering, na te noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Omdat het hof verwacht dat de verdachte nog geruime tijd behandeling en/of begeleiding nodig zal hebben, zal de proeftijd worden vastgesteld op 3 jaren. Daarnaast zal een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, worden opgelegd. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf en voor het overige op de taakstraf in mindering worden gebracht.

Beslag

De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder de verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 336 gelast dat dit dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dienaangaande een zelfde beslissing neemt als de rechtbank. De raadsman heeft zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dat de verdachte tijdens zijn politieverhoor (dossier, p. 5) afstand heeft gedaan van dit geldbedrag. Derhalve is het hof niet gehouden een beslissing hieromtrent te nemen en zal het hof zich hiervan dan ook onthouden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven;
- zich op ambulante basis voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en/of zijn afhankelijkheid van softdrugs laat behandelen bij Care Express of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten ‘Vast en Verder’ van het Leger des Heils te Alkmaar, of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan het door die instelling vastgestelde (dag)programma en de aanwijzingen die hem daar worden gegeven;
- meewerkt aan de totstandkoming en het behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of scholing.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2017.
[…]