ECLI:NL:GHAMS:2017:1904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
23-003935-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende poging tot zware mishandeling, mishandeling van een ambtenaar, diefstal met valse sleutel, opzetheling en verduistering in dienstbetrekking

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling van een ambtenaar, diefstal met valse sleutel, opzetheling en verduistering in dienstbetrekking. De zaak kwam voort uit een incident op 4 september 2015, waarbij de verdachte een schoolgenoot zwaar mishandelde. Daarnaast was er een incident op 16 juni 2015 waarbij de verdachte zich verzette tegen een politieambtenaar. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal van een auto op 17 juli 2015 en het in bezit hebben van gestolen goederen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en de wederspannigheid, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank had eerder een jeugddetentie van 180 dagen opgelegd, waarvan 83 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de straffen herzien en een werkstraf van 200 uur opgelegd, evenals een jeugddetentie van 190 dagen, waarvan 93 dagen onvoorwaardelijk. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd melden bij de jeugdreclassering en onder behandeling blijven. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003935-16
Datum uitspraak: 7 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15‑760024‑16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 4 september 2015 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 1] tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of (onderuit) heeft geschopt- waardoor die [slachtoffer 1] met zijn hoofd op de grond viel-, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd heeft getrapt en/of tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 4 september 2015 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - die [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geslagen en/of - die [slachtoffer 1] onderuit heeft getrapt en/of - die [slachtoffer 1] (vervolgens) meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 4 september 2015 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen;
2 primair:
hij op of omstreeks 16 juni 2015 te Alphen aan den Rijn, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten handelende in het kader van de aanhouding van een (ander) persoon, door deze Henzen omver te duwen, waardoor zij tegen een pot aanviel, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bloeduitstorting bij die Henzen ten gevolge heeft gehad;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 16 juni 2015 te Alphen aan den Rijn een ambtenaar, [slachtoffer 2] (agent van politie Eenheid Den Haag), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door genoemde agent, die handelde in het kader van de aanhouding van (derde) verdachte(n) en verdachte van de aanhoudingssituatie had geleid, (met kracht) op de grond te duwen;
3 primair:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto voorzien van het kenteken [kenteken] in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de familie [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of de bewoners van [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal is gepleegd/ welke auto onder zijn/hun bereik is gebracht met behulp van/door gebruik te maken van een valse (want onbevoegd gebruikte/ gestolen) (auto)sleutel;
3 subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een auto (met kenteken [kenteken]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4 primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 juli 2015 tot en met 17 juli 2015 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen huisraad (waaronder een of meer laptops en/of sleutels (waaronder een autosleutel) en/of sieraden en/of een (Philips) beeldscherm en/of een koptelefoon en/of een of meer (foto)camera(s) en/of een toegangspas en/of een portemonnee en/of schoenen) (zie pvbv p 143 en volgende en 7), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de familie [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of bewoners van die [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door braak en/of verbreking aan/van de achterdeur en/of een slaapkamerdeur (zie o.a. pvbv p 124);
4 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 juli 2015 tot en met 17 juli 2015 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, huisraad (waaronder een of meer laptops en/of sleutels (waaronder een autosleutel) en/of sieraden en/of een (Philips) beeldscherm en/of een koptelefoon en/of een of meer (foto)camera(s) en/of een toegangspas en/of een portemonnee en/of schoenen) (zie pvbv p 143 en volgende) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van genoemde goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5:
hij op of omstreeks 4 januari 2015 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een werkportemonnee met inhoud (circa 150 euro) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan onderneming Domino's Pizza (en/of [slachtoffer 5]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn mededaders persoonlijke dienstbetrekking van/als pizzabezorger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Nu uit de verklaringen van de verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen niet is gebleken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer welbewust heeft aanvaard, is het hof met de rechtbank, de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is bepleit dient de verdachte van hetgeen aan hem onder 2 primair is ten laste gelegd eveneens te worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig bewijs voor wederspannigheid, nu de in de tenlastelegging genoemde aanhouding al achter de rug was op het moment dat de verbalisant werd geduwd, de ambtshandeling daarmee was voltooid en van ‘verzet’ als bedoeld in artikel 180 Sr derhalve geen sprake kan zijn.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 4 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Feit 1
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat slechts sprake is van een eenvoudige mishandeling. Dat verweer mist naar het oordeel van het hof elke grond. Alle agressie van de kant van de verdachte was, nadat het slachtoffer op de grond terechtkwam, gericht op en/of in de richting van het hoofd. Algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. Door met kracht en met geschoeide voet meermalen tegen en/of in de richting van het hoofd van het slachtoffer te trappen en te stompen heeft de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zware verwondingen zou oplopen. Dat de door de verdachte verrichte handelingen niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel hebben opgeleverd, doet aan het vorenstaande niet af. Evenmin leidt het gegeven dat het slachtoffer zichzelf tegen het schoppen probeerde te beschermen door zijn handen voor zijn hoofd te houden tot een ander oordeel. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte bij het bewuste incident aanwezig is geweest. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat de verdachte door twee verbalisanten afzonderlijk is herkend als de jongen die op 16 juni 2015 aanwezig was bij de aanhouding van de broer van de verdachte. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die herkenningen nu deze afzonderlijk van elkaar en ieder bij een andere gelegenheid hebben plaatsgevonden. Het hof neemt daarin mee dat de verdachte desgevraagd niet heeft kunnen verklaren waar hij, zo hij daarbij niet aanwezig zou zijn geweest, zich op het moment van de aanhouding van zijn broer dan wel zou hebben bevonden.
Feit 3
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 3 primair tenlastegelegde medeplegen van diefstal. Uit de stukken in het dossier kan genoegzaam worden afgeleid dat de verdachte samen met een ander de auto heeft weggenomen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 3 primair tenlastegelegde diefstal van de auto nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte samen met een ander of anderen de betreffende auto heeft weggenomen.
Het hof overweegt het volgende.
De Fiat met kenteken [kenteken] is weggenomen ter hoogte van perceel [adres 2], gelegen in de wijk Kerk en Zanen te Alphen aan den Rijn.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de auto met kenteken [kenteken] op 17 juli 2015 omstreeks 13.25 uur nog voor de deur van [adres 2] te Alphen aan den Rijn geparkeerd stond. Omstreeks 14:15 zag zij dat de auto was weggenomen. Hierop heeft de zij politie gebeld om dit te melden. [proces-verbaal nummer 2015214059‑19, dossierpagina 91]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de middag van 17 juli 2015 een bericht zag op de Facebookpagina van een buurtpreventieproject in de wijk Kerk en Zanen in Alphen aan den Rijn, door dezelfde persoon die die ochtend een bericht had geplaatst over een woninginbraak aan de [adres 2]. Dit nieuwe bericht betrof een foto van een auto met daarbij de tekst dat die auto zojuist was weggenomen. Op dat moment hoorde [getuige 2] een auto aan komen rijden over de Europalaan. Zij zag dat het kenteken van deze auto hetzelfde was als het kenteken op de foto op Facebook. De auto reed in de richting van de Noorderkeerkring. Zij heeft toen onmiddellijk onder het bericht op Facebook aangegeven dat zij de auto zojuist had zien rijden. Zij heeft vervolgens 112 gebeld. Na ongeveer 4 minuten zag zij politievoertuigen voorbij komen rijden en even later zag ze op Facebook het bericht dat de auto was aangetroffen. [proces-verbaal nummer 2015214059‑22, dossierpagina 93-94]
Op 17 juli 2015 omstreeks 14:37 ontving verbalisant [verbalisant 1] van [slachtoffer 3], bewoonster van [adres 2], het bericht dat iemand de gestolen auto met kenteken [kenteken] had zien rijden. [proces-verbaal nummer 2015214059‑17, dossierpagina 100 - 101]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 17 juli 2015 in privétijd in de parkeergarage aan de Noorderkeerkring te Alphen aan den Rijn een Fiat met kenteken [kenteken] zien staan, met daarin twee mannen met een getint uiterlijk. Hij heeft toen 112 gebeld, omdat hij vijf minuten eerder op de Facebookpagina van buurtpreventie Kerk en Zanen had gelezen dat de auto met dat kenteken was gestolen. De twee inzittenden van de auto zijn kort daarop door de politie aangehouden, toen zij de parkeergarage in deze auto trachtten te verlaten. [proces-verbaal nummer 2015214059‑21, dossierpagina 95] De verdachte zat op de passagiersstoel van de Fiat.
Verbalisant [verbalisant 3] kreeg op 17 juli 2015 omstreeks 14:39 uur de melding dat een melder (het hof begrijpt: getuige [getuige 2] voornoemd) een voertuig met kenteken [kenteken] zag rijden op de Europalaan te Alphen aan den Rijn. Omstreeks 14:47 uur kreeg [verbalisant 3] de melding dat [verbalisant 2] in de parkeergarage aan de Noorderkeerkring te Alphen aan den Rijn de ontvreemde Fiat met kenteken [kenteken] zag staan. [proces-verbaal nummer 2015214059‑14, dossierpagina 97]
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] naar de woonwijk Kerk en Zanen is gebracht, waar de auto geparkeerd stond. [proces-verbaal nummer 2015214059-54, dossierpagina 239]
Ze zijn vlakbij de straat waar de auto stond afgezet. Toen zijn ze naar de auto gelopen, ingestapt en weggereden. De verdachte wist dat de autosleutel was gestolen. [proces-verbaal nummer 2015214059‑44, dossierpagina 51-52]
Naar het oordeel van het hof staat vast, gelet op het zeer beperkte tijdsverloop tussen de diefstal van de auto en het moment waarop de verdachte daarin is aangetroffen, in combinatie met de eigen verklaring van de verdachte over het ophalen van de auto in de wijk Kerk en Zanen, de gestolen sleutel en de route en het tijdspad zoals die uit bovenstaande kunnen worden afgeleid, dat de verdachte – anders dan hij heeft verklaard – wel degelijk aanwezig was op het moment dat de auto is weggenomen en toen reeds is ingestapt. Aldus is de onder 3 primair tenlastegelegde diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 4 september 2015 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- die [slachtoffer 1] onderuit heeft getrapt en
- die [slachtoffer 1] vervolgens meermalen heeft geslagen en getrapt.
2 subsidiair:
hij op 16 juni 2015 te Alphen aan den Rijn een ambtenaar, [slachtoffer 2], agent van politie Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door genoemde agent, die handelde in het kader van de aanhouding van een derde verdachte en verdachte van de aanhoudingssituatie had geleid, met kracht op de grond te duwen.
3 primair:
hij op 17 juli 2015 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, voorzien van het kenteken [kenteken], toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke auto onder hun bereik is gebracht door gebruik te maken van een valse sleutel.
4 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 16 juli 2015 tot en met 17 juli 2015 te Alphen aan den Rijn, huisraad, waaronder laptops en sleutels en sieraden en een koptelefoon en een fotocamera en een toegangspas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van genoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
5:
hij op 4 januari 2015 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een werkportemonnee met inhoud, die toebehoorde aan onderneming Domino's Pizza en welk goed zijn mededader uit hoofde van zijn mededaders persoonlijke dienstbetrekking als pizzabezorger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 83 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een confrontatie met een schoolgenoot buitensporig geweld gebruikt door het slachtoffer onderuit te trappen en vervolgens, toen het slachtoffer op de grond lag, herhaaldelijk in de richting van diens hoofd te stoten en te trappen. Dat het slachtoffer hierdoor relatief licht letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid, die zeker niet aan de verdachte te danken is. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het geweld een flinke impact op het slachtoffer heeft gehad. Daarbij komt dat het incident zich afspeelde in de fietsenstalling van een school en dat verscheidene scholieren getuige zijn geweest van het door de verdachte gebruikte geweld. Als men in een dergelijke omgeving met zulk geweld wordt geconfronteerd, wakkert dat gevoelens van onveiligheid aan.
Door een politieambtenaar tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden te duwen, waardoor zij ten val kwam en letsel heeft opgelopen, heeft de verdachte niet alleen inbreuk op haar lichamelijke integriteit gemaakt, maar haar tevens in haar gezag als politieambtenaar aangetast. Dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Door met behulp van een gestolen autosleutel een auto weg te nemen heeft de verdachte de benadeelde hinder en overlast bezorgd. Hij heeft ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom.
Door bij een woninginbraak weggenomen goederen in zijn schuur te bewaren heeft de verdachte meegewerkt aan het in stand houden van een crimineel circuit, waarmee het plegen van dergelijke diefstallen wordt bevorderd.
Tenslotte heeft de verdachte meegewerkt aan een in scène gezette beroving van een pizzakoerier. Dit heeft de werkgever van die koerier naast schade veel hinder bezorgd. Het vertrouwen dat een werkgever in werknemers moet kunnen stellen, is hierdoor ernstig geschaad.
Het hof heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële documentatie van 6 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in november 2012 een transactie opgelegd heeft gekregen voor een bedreiging.
Het hof heeft bij het bepalen van de straffen acht geslagen op de volgende de persoon van de verdachte betreffende informatie:
  • rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 maart 2016 en 8 september 2016;
  • een psychologisch pro justitia rapport van 29 oktober 2015, opgemaakt door klinisch psycholoog dr. [naam 1] en GZ-psycholoog drs. [naam 2];
  • een psychologisch pro justitia rapport van 11 februari 2016, opgemaakt door GZ-psycholoog [naam 3], MSc. en
  • hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, onder meer door vertegenwoordigers van de Raad en De Jeugd- & Gezinsbeschermers.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Nu het hof anders dan de rechtbank de onder 3 primair tenlastegelegde diefstal bewezen acht, wijkt het hof daarbij af van de jeugddetentie die door de rechtbank is opgelegd en ziet het hof daarin aanleiding om af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit voornoemde informatie, is het hof evenwel van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie de duur van het reeds ondergane voorarrest niet te boven dient te gaan.
Daarnaast acht het hof, alles afwegende en de ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking genomen, in afwijking van de rechtbank evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, een werkstraf van de maximale duur passend en geboden.
Het hof acht het gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en overeenkomstig het advies van de Raad, waarbij de Jeugd- & Gezinsbeschermer zich heeft aangesloten, aangewezen om aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie de na te noemen bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting te verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.901,76, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.833,03. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft de hoogte van de vordering gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof zal de materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 193,03, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging heeft aangevoerd dat het gevorderde bedrag ten aanzien van de bril te hoog is. De nieuwprijs van deze bril was blijkens de als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde factuur € 130,00. Rekening houdende met afschrijving is een bedrag van € 107,90 gevorderd. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat benadeelde partij slechts € 60,00 euro voor de beschadigde bril had hoeven te betalen, nu een deel van de aanschaf door de verzekering werd vergoed. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de verzekering geen vergoeding heeft uitgekeerd voor de nieuw aangeschafte bril, zodat de benadeelde partij het schadebedrag volledig zelf heeft betaald. De verdediging miskent derhalve dat de door de benadeelde aangeschafte, nieuwe bril niet deels door de verzekering is vergoed. De verdachte is derhalve tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden.
Het hof zal de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het gaat om een ernstige mishandeling met fors, explosief geweld en het is dan ook aannemelijk dat deze grote impact op de benadeelde heeft gehad; een en ander blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Niet is echter gebleken dat de mishandeling heeft geleid tot blijvend lichamelijk letsel. Het hof waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 750,00 en zal de vordering voor het overige afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 152,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering gezien het verweer tot vrijspraak. De vordering is niet gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300, 302, 304, 311, 322 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
190 (honderdnegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
93 (drieënnegentig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Midden, gevestigd aan [adres 3], op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht
  • de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling en begeleiding zal stellen van het Palmhuis of een soortgelijke, door de jeugdreclassering te bepalen instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen en begeleiding met betrekking tot de risicovolle ontwikkelingsgebieden - waaronder zijn gewetensontwikkeling, attitude, sociale contacten en schoolgang - en dat hij zijn volle en actieve medewerking aan deze behandeling en begeleiding dient te verlenen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, gevestigd te 's-Gravenhage, toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 943,03 (negenhonderddrieënveertig euro en drie cent) bestaande uit € 193,03 (honderddrieënnegentig euro en drie cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 943,03 (negenhonderddrieënveertig euro en drie cent) bestaande uit € 193,03 (honderddrieënnegentig euro en drie cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 152,00 (honderdtweeënvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 152,00 (honderdtweeënvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2017.
mr. M.J. Dubelaar en mr. S. Ourahma zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.