Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Beste
3.Beoordeling
grief Itegen de verwerping door de kantonrechter van haar verweer dat CHB niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard had moeten worden. Daartoe voert [appellante] aan dat er geen huurrelatie meer bestaat tussen haar en CHB als toenmalig eigenares maar wel tussen haar en de huidige eigenares, Stichting Vischjager, zodat CHB geen enkel belang meer had (of thans nog heeft) bij de oorspronkelijk ingestelde vordering.
grief IIbetoogt [appellante] dat de kantonrechter CHB ten onrechte heeft toegelaten tot het leveren van bewijs als geformuleerd in het tussenvonnis omdat zij, CHB, niet aan de op haar rustende stel- en substantiëringsplicht met betrekking tot de door haar gestelde onderverhuur heeft voldaan.
grieven IV en VIII tot en met XIzijn gericht tegen de waardering van het bewijs door de kantonrechter op basis van de getuigenverklaringen en de
grieven VII en XII tot en met XIVtegen de daaraan verbonden conclusie. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellante] dient de verklaring van [A] , die in dienst is bij CHB, slechts als aanvullend bewijs en heeft deze getuige niets uit eigen waarneming verklaard maar alleen van horen zeggen. [B] verklaart alleen dat er wel eens andere mensen in de woning hebben verbleven en [C] zegt niets over onderverhuur, laat staan over het in gebruik geven tegen vergoeding, aldus [appellante] . Haar eigen verklaring heeft de kantonrechter ten onrechte als onderbouwing van zijn oordeel gebruikt. [appellante] heeft het gehuurde nooit in zijn geheel aan een derde afgestaan of in gebruik gegeven, zo stelt zij.
grief XVkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij geen beroep heeft gedaan op de tenzij-clausule van artikel 6:265 lid 1 BW (hof: de bevoegdheid tot ontbinding in geval van tekortkoming in de nakoming door de wederpartij,
tenzijde tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt). Zij voert aan dat ontbinding en ontruiming voor haar grote gevolgen zouden hebben, nu zij volledig is aangewezen op haar woning, haar domicilie in Amsterdam, het een algemeen bekend feit is dat woningen in Amsterdam schaars zijn en zij, gelet op haar beperkte inkomen, geen andere woning zal kunnen vinden.
grieven V en VIberusten op een onjuiste lezing van het bestreden eindvonnis en falen daarom, terwijl de
grieven III en XVI tot en met XVIII, gelet op het falen van de overige grieven, evenmin doel treffen. Bij bespreking van de (op zichzelf toelaatbare) uitbreiding door CHB van de grondslag van haar vordering in hoger beroep (MvA, nrs 14.3 tot en met 14.5) en de naar aanleiding daarvan gewisselde aktes, heeft CHB daarom geen belang meer.