In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van diefstal van kledingstukken van H&M, gepleegd op 12 november 2015. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 200 euro. De advocaat-generaal vorderde dezelfde straf in hoger beroep. Tijdens de zitting op 4 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal, omdat op camerabeelden niet te zien was dat de verdachte het kledingstuk uit haar tas haalde. Het hof heeft echter de verklaringen van de aangever en de verbalisant als betrouwbaar beoordeeld. De aangever had gezien dat de verdachte meerdere kledingstukken naar de paskamer nam en met minder kledingstukken de winkel verliet. De verbalisant had op camerabeelden gezien dat de verdachte een kledingstuk op de grond liet vallen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich het kledingstuk wederrechtelijk had toegeëigend en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan diefstal, met als straf een geldboete van 200 euro en vier dagen hechtenis, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de geldboete.