ECLI:NL:GHAMS:2017:1855
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake gezagsverhouding van minderjarige in het kader van internationale kinderbescherming
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep over de gezagsverhouding van een minderjarige, geboren uit een verbroken relatie tussen de moeder en de vader. De minderjarige is in 2009 geboren in Barcelona, Spanje, en heeft zowel de Duitse nationaliteit van de vader als de Colombiaanse nationaliteit van de moeder. Na de verhuizing van de ouders naar Nederland in 2009, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag, maar is niet-ontvankelijk verklaard. De moeder verzoekt in hoger beroep om vast te stellen dat zij uitsluitend met het gezag is belast, terwijl de vader in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzoekt om gezamenlijk gezag.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de gronden van haar beroep voldoende duidelijk zijn. Vervolgens heeft het hof de vraag behandeld of de vader van rechtswege met het gezamenlijk gezag over de minderjarige is belast. De moeder betwist dit en stelt dat de rechtbank ten onrechte Spaans recht heeft toegepast. Het hof concludeert dat de gezagsverhouding tussen de vader en de minderjarige wordt beheerst door het HKBV 1961, dat van toepassing was ten tijde van de geboorte, en dat de vader niet van rechtswege met het gezag is belast.
De vader heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag, maar het hof heeft besloten om de behandeling van deze zaak aan te houden in afwachting van de voortgang van een traject bij het Centrum voor Relationele Therapie, waar beide ouders zich hebben aangemeld. Het hof heeft de beslissing omtrent het verzoek van de vader pro forma aangehouden tot 12 november 2017, met de opdracht aan de advocaten om het hof te informeren over de voortgang van het traject.