ECLI:NL:GHAMS:2017:1851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
200.195.228/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Turks huwelijksvermogensrecht en verdeling van de voormalig echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de voormalig echtelijke woning en de toepassing van Turks huwelijksvermogensrecht. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere is bepaald dat partijen in de voormalig echtelijke woning dienen te verblijven en dat de man de financiering voor de woning moet regelen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een verdeling van de overwaarde van de woning en de waarde van bepaalde verzekeringen. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man zijn grieven deels heeft ingetrokken. Het hof heeft overwogen dat de vrouw niet gehouden is om mee te betalen aan een door de man opgevoerde schuld en dat de kosten van de voormalig echtelijke woning door beide partijen moeten worden gedragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man recht heeft op vergoeding van de kosten van de woning door de vrouw. Tevens is vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de helft van de waarde van de beleggingsverzekering en de levensverzekering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 mei 2017
Zaaknummer: 200.195.228/01
Zaaknummer eerste aanleg: C13/576409 / FA RK 14-8578 en C/13/602276 / FA RK 16-845 (LH/ NW)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. Tuzkapan te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Z. Taşpinar te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 8 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 april 2016 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C13/576409 / FA RK 14-8578 en C/13/602276 / FA RK 16-845 (LH/NW).
1.3.
De vrouw heeft op 19 augustus 2016 een verweerschrift ingediend, waarbij de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 27 februari 2017 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 9 maart 2017 ter terechtzitting behandeld.
1.6
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1986 gehuwd te [plaats] , Turkije. Hun huwelijk is op 16 februari 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 oktober 2015 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben in gemeenschappelijke eigendom een woning, gelegen aan de [adres] (hierna ook te noemen: de voormalig echtelijke woning).

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat:
- partijen alsnog tezamen in de voormalig echtelijke woning zullen verblijven;
- de man tot 1 juli 2016 in de gelegenheid wordt gesteld de financiering ter verkrijging van de voormalig echtelijke woning te regelen;
- voor zover de man financieel niet in staat is de voormalig echtelijke woning over te nemen, hij alle medewerking verleent aan een zo spoedig mogelijke verkoop en overdracht van deze woning door een door partijen aan te wijzen makelaar aan een derde, waarbij heeft te gelden dat, wanneer de man weigert om medewerking tot verkoop en levering van de woning te verlenen, de beschikking in de plaats treedt van de voor de verkoop en levering benodigde machtiging van de man.
Voorts is de wijze van financiële afwikkeling van de na 1 januari 2002 ontstane gemeenschap van goederen naar Turks recht vastgesteld, in die zin dat aan ieder der partijen de helft van de inboedelgoederen toekomt en dat de man in dit kader de helft van de waarde van de auto ad € 250,- aan de vrouw dient te voldoen, waarbij is bepaald dat partijen krachtens voormelde afwikkeling over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.2.
De man heeft ter zitting zijn eerste grief en het daarmee samenhangende eerste onderdeel van zijn verzoek ingetrokken. Ook heeft de man zijn vierde grief ingetrokken. Deze onderdelen behoeven derhalve geen verdere behandeling.
De verzoeken die thans nog ter behandeling voorliggen, strekken ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad zal beslissen:
- dat de schuld van € 15.000,00 die gemaakt is bij de heer [X] , door partijen
ieder bij helfte voldaan dient te worden;
- dat de man een vordering heeft op de vrouw ter zake de helft van de kosten die de man
vanaf november 2014 heeft gemaakt ten behoeve van de hypotheekrente, aflossingen en
verzekeringen van de voormalig echtelijke woning, alsmede alle kosten van levensonderhoud van partijen en dat deze kosten verrekend dienen te worden met hetzij het bedrag dat de man
aan de vrouw dient te voldoen in het kader van toescheiding aan hem van de voormalig echtelijke woning, hetzij met de aanspraak van de vrouw op de helft van de meeropbrengst van deze woning bij verkoop van de woning.
3.3.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man in appel af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
In incidenteel appel verzoekt zij te bepalen dat zij naast de helft van de overwaarde van de voormalig echtelijke woning tevens recht heeft op de helft van de waarde van de beleggingsverzekering bij Reaal met polisnummer [polisnummer 1] en de helft van de waarde van het hypotheekfonds bij AXA leven met polisnummer [polisnummer 2] .

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij niet langer de volle eigendom wil verkrijgen van de voormalig echtelijke woning. Partijen hebben vervolgens ter zitting afgesproken dat zij het makelaarskantoor Nieuw West Makelaardij opdracht zullen geven tot het te koop aanbieden van de voormalig echtelijke woning, waarbij partijen in aanvang een bodemprijs van € 260.000,- zullen hanteren en bij het verdere traject van de verkoop (dus ook ten aanzien van het naderhand bijstellen van de bodemprijs) het advies van de makelaar zullen volgen.
4.2.
Met zijn tweede grief komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw niet is gehouden mee te betalen aan de door de man opgevoerde schuld van € 15.000,- aan de heer [X] . De man verzet zich tegen het oordeel dat de verklaring van een familielid niet objectief verifieerbaar is. De man wijst op de schriftelijke verklaring van de zoon van partijen [Y] die in eerste aanleg is overgelegd en geeft aan dat de zoon bereid is onder ede te verklaren dat hij het geld van zijn ouders heeft gekregen en dat hij weet dat zijn ouders dat geld van de heer [X] voornoemd hebben geleend. De man voert aan dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld nader bewijs te leveren en hij doet daartoe ook een aanbod.
De vrouw heeft betwist dat partijen deze geldschuld zijn aangegaan; de vrouw wijst in dit verband ook op het gegeven dat de door de man overgelegde overeenkomst slechts de man vermeldt als wederpartij. De vrouw heeft zowel de authenticiteit als de inhoud van de overeenkomst betwist en heeft voorts betwist dat er daadwerkelijke betalingen zijn gedaan.
4.3.
Het hof overweegt dat partijen geen grieven hebben gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het huwelijksvermogensregime tussen partijen wordt beheerst door het Turkse recht, en dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de bestanddelen uit de huwelijksgemeenschap van partijen alle na 1 januari 2002 zijn verworven, zodat ten aanzien van deze bestanddelen een gemeenschap van aanwinsten geldt. Deze omstandigheid brengt mee dat ieder van partijen naast zijn verwervingen (en/of een mede-eigendom van een verwerving of verwervingen) een persoonlijk vermogen toekomt. Bij de afwikkeling van het huwelijkse vermogen volgens dit regime, kan ieder van de echtgenoten de hem of haar toekomende goederen (terug-)nemen en kan in geval van mede-eigendom in een toedeling tegen betaling worden voorzien. Ook kunnen de echtgenoten in dit kader hun wederzijdse schulden regelen.
De vrouw heeft er in dit verband op gewezen dat, voor zover er al sprake zou zijn van een reële geldschuld, deze door de man op eigen naam en geheel buiten haar medeweten is aangegaan. De man heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat de lening is aangegaan om de zoon van partijen [Y] in staat te stellen in Turkije een geitenboerderij te beginnen. Daarop heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep aangegeven dat haar vader aan [Y] een stuk grond van 1 hectare ter beschikking heeft gesteld, en dat zij nimmer weet heeft gehad van het aangaan van een geldlening ten behoeve van de geitenboerderij van [Y] .
Het hof stelt voorop dat uit de door de man overgelegde overeenkomst blijkt dat de man deze geldleningsovereenkomst op eigen naam is aangegaan. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat de vrouw voor (een deel van) deze schuld door de man kan worden aangesproken. Nu bovendien voor het aannemen van hoofdelijkheid van een schuld als de onderhavige, mede ten laste van de vrouw, ingevolge het bepaalde in artikel 188 Turks Burgerlijk Wetboek, in beginsel is vereist dat de vrouw met het aangaan van deze schuld heeft ingestemd, en de man omtrent de instemming van de vrouw in het licht van voorgaande verklaringen van de vrouw onvoldoende heeft gesteld, komt het verzoek van de man reeds op deze grond niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
Met zijn derde grief komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat de sinds november 2014 door de man betaalde kosten van partijen bestaande uit de aan de echtelijke woning verbonden kosten alsmede kosten van de huishouding, dienen te worden afgewezen nu het gaat om kosten van na de peildatum.
De vrouw meent dat er geen sprake meer kan zijn van een vordering van de man op de vrouw van na de peildatum en dat evenmin sprake kan zijn van een vordering van de man op de vrouw na toedeling of verkoop van de woning.
4.5.
De man heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 15 maart 2016, op 11 maart 2016 stukken in het geding gebracht, waaronder een overzicht van “maandelijkse door de man voor beide partijen betaalde lasten”. Uit de bestreden beschikking maakt het hof op dat de man onder meer aanspraak heeft gemaakt op betaling door de vrouw van kosten van de huishouding. Zonder toelichting, die ook in hoger beroep ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan de vrouw jegens de man gehouden is tot betaling van kosten zoals “ziektekostenverzekering”, “wegenbelasting”, “watergeld”, “inboedelverzekering” en “levensmiddelen”.
4.6.
Ten aanzien van de kosten van de voormalig echtelijke woning heeft echter te gelden dat een vordering in verband met de kosten verbonden aan een partijen gemeenschappelijk toebehorende woning als door de man ingesteld, in het kader van de verdeling aan de orde kan komen. De kosten verbonden aan een dergelijke gemeenschappelijke eigendom dienen in beginsel door partijen naar evenredigheid te worden gedragen en het ligt dan voor de hand bij de vaststelling van de (wijze van) verdeling rekening te houden met dergelijke, tussen deelgenoten te verrekenen vorderingen.
Vaststaat dat de man vanaf de peildatum van 14 november 2014 de kosten van de woning geheel heeft gedragen en uit dien hoofde heeft de man in beginsel een aanspraak op de vrouw als mededeelgenoot op betaling van de helft van die kosten. In zoverre slaagt de derde grief van de man.
4.7.
Het hof komt niet toe aan de vaststelling van één bedrag waarop de man jegens de vrouw aanspraak kan maken, nu de gegevens daartoe ontbreken en de woning nog aan een derde moet worden verkocht en overgedragen. Het hof volstaat daarom met de volgende weergave, waarbij overeenkomstig het verzoek van de man in het dictum zal worden opgenomen dat deze kosten verrekend kunnen worden met de aanspraak van de vrouw op de helft van de meeropbrengst van de woning bij verkoop (bedoeld zal zijn: overdracht) van de voormalig echtelijke woning. Partijen dienen bij deze verrekening toe te passen het bedrag dat wordt verkregen uit de som van de volgende delen:
  • de helft van de netto hypotheek (dus daarbij rekening houdende met het belastingvoordeel dat de man heeft ontvangen) over de periode vanaf de peildatum van 14 november 2014 tot de overdracht van de woning;
  • de helft van het bedrag dat de man over de bij het vorige gedachtestreepje beschreven periode op een Axa levensverzekeringspolis met nummer [polisnummer 2] heeft betaald. Het hof heeft uit de door de vrouw in hoger beroep overgelegde productie 2 opgemaakt dat een bedrag van € 127,06 per maand dient te worden betaald;
  • De helft van de betaling over deze periode op een beleggingsverzekering genaamd “Verzekerd Hypotheekfonds” met polisnummer [polisnummer 1] bij Reaal Levensverzekeringen. Uit de door de vrouw in hoger beroep overgelegde productie 3 maakt het hof op dat partijen jaarlijks een bedrag van € 1.016,48 dienen te betalen.
  • De man heeft een bedrag aan voor beide partijen gemaakte eigenaarslasten van € 95,00 per maand opgenomen. Het hof neemt dit bedrag tot uitgangspunt als gebruikelijk forfaitair bedrag voor eigenaarslasten. De vrouw dient over de periode in deze kosten bij helfte bij te dragen.
4.8.
Met haar incidentele grief beoogt de vrouw de polissen op naam van beide partijen die onder rechtsoverweging 4.7. zijn beschreven uitdrukkelijk in de verdeling te betrekken.
Ter zitting is van de zijde van de man aangegeven dat, nu uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de verzekeringen op naam van beide partijen staan, deze tussen partijen bij de afwikkeling van de vorderingen rond de voormalig echtelijke woning bij helfte dienen te worden gedeeld. De vrouw heeft hierop verzocht, om misverstanden tussen partijen te voorkomen, in het dictum deze wijze van verdeling op te nemen. Het hof zal dat doen.
4.9.
De slotsom van het voorgaande is dat van de grieven (II en III) die de man het hof in het principaal hoger beroep heeft voorgelegd, de derde grief slaagt waar het betreft de bijdrageplicht van de vrouw in de kosten van de voormalig echtelijke woning. De incidentele grief slaagt in zoverre dat in het dictum zal worden opgenomen dat de polissen die partijen zijn aangegaan in verband met de hypotheekschuld tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld bij de overdracht van de voormalig echtelijke woning, na verkoop daarvan aan een derde.
4.10.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw is gehouden de kosten van de voormalig echtelijke woning vanaf de peildatum bij helfte te dragen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat de man een vordering heeft op de vrouw ter zake de helft van de kosten die de man vanaf 14 november 2014 tot de datum van overdracht van de voormalig echtelijke woning heeft en zal hebben gemaakt als nader omschreven onder rechtsoverweging 4.7. en dat de man gerechtigd is op vergoeding van deze kosten door de vrouw aanspraak te maken bij de afrekening tussen partijen van de overwaarde van de voormalig echtelijke woning van partijen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
bepaalt dat de vrouw naast de helft van de overwaarde van de voormalig echtelijke woning tevens recht heeft op de helft van de waarde van de beleggingsverzekering Verzekerd Hypotheekfonds bij Reaal met polisnummer [polisnummer 1] en de helft van de waarde van de polis van levensverzekering (“het Verzekerd Hypotheekfonds”) bij AXA Leven met polisnummer [polisnummer 2] ;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de aan de man toekomende aanspraak en het aan de vrouw toekomende deel van de hiervoor genoemde verzekeringspolissen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen - Poortvliet, mr. H.A. van den Berg en mr. M.C. Schenkeveld in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.