In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van medeplegen van een woninginbraak die plaatsvond op 2 december 2014 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van geld, gouden oorbellen en een horloge uit een woning, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten zich toegang tot de woning verschaften door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 maart 2017 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de rol van de verdachte onduidelijk was en dat hij slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Het hof heeft echter de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Getuigen zagen de verdachte en zijn medeverdachten in de buurt van de woning tijdens de inbraak. De verdachte werd later samen met een medeverdachte in een zilverkleurige auto aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de woninginbraak en dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. Het hof achtte bewezen dat de verdachte samen met anderen de inbraak had gepleegd en dat dit als medeplegen kon worden gekwalificeerd.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in aanmerking nam. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de bewaring van een in beslag genomen auto gelast, waarvan de eigenaar niet kon worden vastgesteld. Het hof heeft de zaak op basis van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht beoordeeld.