ECLI:NL:GHAMS:2017:1763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
200.190.211/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en betalingsregeling bij stormschade aan rieten dak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant sub 1] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de kantonrechter de vordering van [X] tot betaling van een bedrag van € 11.646,26 heeft toegewezen en de reconventionele vordering van [appellant sub 1] heeft afgewezen. De zaak betreft de aanneming van werk voor het herstel van stormschade aan het rieten dak van de boerderij van [appellant sub 1]. De appellant stelt dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd conform de offerte en dat de facturen te hoog zijn. Het hof oordeelt dat er een overeenkomst bestaat die als aanneming van werk moet worden aangemerkt en dat [X] de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de aard en inhoud van de werkzaamheden en de prijs. Het hof komt tot de conclusie dat de door [X] gefactureerde bedragen redelijk zijn en dat [appellant sub 1] gehouden is deze te betalen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verwijst [appellant sub 1] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.190.211/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 4125742\CV EXPL 15-3883
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 mei 2017
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
appellant,
advocaat: mr. K.V. Witte te Alkmaar,
2. [appellante sub 2] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.A. Mak te Alkmaar,
t e g e n
RIETDEKKERSBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Glijnis te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna (in enkelvoud) [appellant sub 1] en [X] genoemd.
[appellant sub 1] is bij dagvaarding van 22 april 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder: de kantonrechter), van 27 januari 2016, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [appellant sub 1] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
Bij arrest van 17 mei 2016 is een comparitie van partijen van partijen gelast, welke op 6 juli 2016 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van die zitting en de bij die gelegenheid overgelegde producties bevinden zich onder de gedingstukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven;
  • memorie van antwoord.
Partijen hebben ter terechtzitting van 14 februari 2017 hun zaak doen bepleiten, [appellant sub 1] (aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities) door mr. Witte en [X] door mr. Glijnis, beiden voornoemd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant sub 1] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [X] alsnog zal afwijzen en die van [appellant sub 1] alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met rente.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Omdat deze feiten niet in geschil zijn, zal ook het hof deze tot uitgangspunt nemen.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) [appellant sub 1] houdt een veredelingsbedrijf en is woonachtig in de boerderij aan de [adres] , welk pand een rieten dak heeft dat ongeveer 65 jaar oud is.
( b) Op 28 oktober 2013 trok er een zware storm over Nederland als gevolg waarvan (naar [appellant sub 1] stelt) het rieten dak, de rietvorsten en de schoorsteen van zijn boerderij zijn beschadigd. Stormschade viel onder de (opstal)verzekering van [appellant sub 1] .
( c) Op 31 oktober 2013 heeft [X] op verzoek van [appellant sub 1] een offerte uitgebracht “t.b.v. herstel van de stormschade aan het rieten dak van uw schuur” (verder ook: de offerte). De geoffreerde werkzaamheden betreffen:
“Valbeveiliging aanbrengen (24m/8m hoog),
Gaas aanbrengen onder de nok, nok nieuw metselen
Alle draden vast naaien met rvsdraad en riet bijstoppen”.
De geoffreerde prijs bedraagt € 5.088,= inclusief btw. De door [X] getekende offerte is door [appellant sub 1] ondertekend aan [X] geretourneerd.
( d) In april/mei 2012 had [X] het onderste deel van het dak (volgens haar alleen aan de zuidzijde, volgens [appellant sub 1] ook aan de noordzijde) doorgedekt. Deze werkzaamheden zijn destijds op basis van uurtarief en gebruikte materialen door [X] aan [appellant sub 1] gefactureerd voor een bedrag van € 11.007,50, dat door [appellant sub 1] is betaald.
( e) [X] heeft in juli en augustus 2014 rietdekkerswerkzaamheden verricht aan (de zuidzijde van) het dak van de boerderij van [appellant sub 1] . [X] heeft [appellant sub 1] hiervoor twee facturen gestuurd, een gedateerd op 24 juli 2014 met nummer 2010121 ad € 4.390,= (inclusief btw) en een gedateerd op 21 augustus 2014 met nummer 2010128 ad € 10.276,60 (inclusief btw). Deze facturen vermeldden aanvankelijk als omschrijving “1ste termijn factuur” respectievelijk “Laatste termijn”.
( f) Bij e-mail van 1 september 2014 heeft [appellant sub 1] [X] onder meer bericht:
“Wilt u de factuur textueel aanpassen i.v.m. de stormschade voor de verzekering. Op de facturen moet staan Factuur wegens stormschade aan het rieten dak op lokatie [adres] . enz, u weet wel hoe dat in de praktijk moet”.
Bij e-mail van 3 september 2014 heeft [X] [appellant sub 1] aangepaste facturen toegestuurd. De omschrijving luidt nu respectievelijk: “1ste termijn factuur Herstel stormschade dak [adres] ” en “Herstel stormschade dak [adres] ”.
( g) Bij e-mail van 22 oktober 2014 te 14.08 uur (door [appellant sub 1] gelezen om 14.27 uur) heeft [X] [appellant sub 1] bericht:
“Als zojuist telefonisch besproken sturen wij u bijgaand de betalingsregeling”.
In een brief van dezelfde datum aan [appellant sub 1] schrijft [X] :
“N.a.v. onze eerdere mail (…) van vandaag heeft u begin deze middag telefonisch contact met ons gezocht. (…) zijn wij met elkaar een betalingsregeling overeengeko-men. Hierbij als volgt:
1ste betaling € 4.000,- bij ons binnen op 29 oktober a.s.
2de betaling € 4.000,- bij ons binnen op 12 november a.s.
3de betaling € 4.000,- bij ons binnen op 26 november a.s.
4de betaling € 2.800,- inclusief wettelijk geldende rente en administratiekosten, bij ons binnen op 11 december a.s.”
( h) Bij e-mail van 30 oktober 2014 heeft [X] [appellant sub 1] bericht:
“Hierbij sturen wij u nogmaals de betalingsregeling toe n.a.v. uw telefoontje (…) van vanmorgen. Wij zien uw betaling z.s.m. tegemoet. (…).”
( i) Bij e-mail van 3 november 2014 heeft [X] [appellant sub 1] meegedeeld:
“Hierbij de bevestiging van ons telefoongesprek van vrijdag 31 oktober jl. Hierin bevestigt u dat de openstaande rekeningen conform de (bijgaande) betalings-regeling dd. 22.10.2014 op donderdag 6 november a.s. door u aan ons zal worden voldaan.”
( j) Op 5 november 2014 heeft [appellant sub 1] een bedrag van € 4.000,= aan [X] betaald onder vermelding van “Deelbetaling 2010128”.
( k) Bij e-mail van 22 november 2014 heeft [appellant sub 1] [X] onder meer meegedeeld:
“Voor de zoveelste keer wijs ik u er op dat het werk niet is uitgevoerd volgens Offerte dd 31 okt 2013 (herstel stormschade 28 okt 2013) De litigieuze facturen zijn daarom niet conform de offerte, en de betalingsregelingen die u ons stuurde, conflicteren daardoor, en zijn door ons nooit toegezegd, en bevestigd. (...)
De taxateurs van de verzekering hebben de tekortkomingen gezien. (foto’s op ons kantoor aanwezig) (...)”
( l) Bij brief van 25 november 2014 heeft de toenmalige gemachtigde van [X] [appellant sub 1] (onder meer) meegedeeld:
“Middels dit schrijven bevestigen wij de zojuist telefonisch overeengekomen betalingsregeling. (...) Cliënte en u zijn overeengekomen dat u de hoofdsom en rente ad € 10.666,60 + de rente ad € 144,56, ten totale € 10.881,16 voor het einde van het jaar, derhalve voor 31 december 2014 zal voldoen. (…)”
( m) Bij ongedateerde brief van eind december 2014 heeft [appellant sub 1] [X] onder meer meegedeeld:
“Wij hebben nooit gezegd dat wij niet wilde betalen dat blijkt ook steeds uit de conversatie’s. (...)
De Prijs op de Offerte van 28 okt 2013 is € 5088, = incl (…) btw.
Wij houden ons aan deze offerte, en verzoeken u tevens om de stormschade te herstellen die nog niet is uitgevoerd.
(...)
[X] heeft niet conform de offerte 31 okt 2013 de werkzaamheden en werken uitgevoerd en opgeleverd.
De factuurbedragen zijn nooit en te nimmer door [appellant sub 1] erkend, ook al vanwege geen specificatie op de facturen.”
( n) Bij brief van 19 januari 2015 heeft [appellant sub 1] de toenmalige gemachtigde van [X] in reactie op diens (zich niet onder de processtukken bevindende) brief van 15 januari 2015 onder meer meegedeeld:
“(…)U zegt in uw brief dat de werkzaamheden die in onze opdracht bij ons zijn uitgevoerd niet enkel de werkzaamheden zoals omschreven in de offerte omvat. Daar is ons niets van bekend en dat is/wordt ook nergens mondeling en/of schriftelijk door ons bevestigd. Dit blijkt ook niet uit de tekst op de facturen die door [X] zijn opgesteld. (...) Er is nimmer een aanvullende opdracht verstrekt, buiten de offerte van 31 oktober 2013 om. Dit kunnen we bewijzen door middel van de taxateurs van onze Verzekeringsmaatschappij. (...) [appellant sub 1] is er vanuit gegaan dat factuur 2010128 de definitieve factuur was. En dat het betaalde voorschotbedrag ad. € 4.000,- hiermee verrekend zou worden. Factuur 2010121 zou dan niet meer van toepassing zijn omdat het een voorschotfactuur was. Dan nog zijn beide facturen, zeker tezamen, buitensporig hoog, niet gespecificeerd/onderbouwd en niet conform de offerte. Er is geen opdracht gegeven tot extra werkzaamheden, nogmaals dat is ook nooit schriftelijk bevestigd. Sterker nog: de werkzaamheden zoals omschreven in de offerte, zijn nooit volledig uitgevoerd. De nokvorsten zijn niet opnieuw gemetseld, er is geen gaas aangebracht onder de nok en aan de zijkanten en aan de Noorzijde van het dak zijn nog los liggende rietdelen (...)”
( o) [appellant sub 1] heeft het door [X] gefactureerde bedrag van € 14.666,60 – onder overlegging van de (aangepaste) facturen – bij zijn verzekeraar geclaimd en daarvan ook de uitkering verkregen.
( p) In eerste aanleg vorderde [X] (in conventie) de betaling van [appellant sub 1] van een bedrag van € 11.646,26 (€ 10.666,60 aan restant hoofdsom, € 97,99 aan rente, berekend tot de dag van de inleidende dagvaarding, en € 881,67 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met verdere rente over € 10.666,60. In reconventie vorderde [appellant sub 1] , kort gezegd, herstel van het dak conform de offerte van 31 oktober 2013, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [X] toegewezen en die van [appellant sub 1] afgewezen, een en ander met verwijzing van [appellant sub 1] in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.
3.2.
De grieven strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Zij kunnen daarom gezamenlijk worden behandeld.
3.3.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat tussen hen een overeenkomst bestaat die als aanneming van werk in de zin van art. 7:750 BW moet worden aangemerkt. Allereerst behoeft beantwoording de vraag wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de door [X] uit te voeren werkzaamheden en de daarvoor door [appellant sub 1] te betalen prijs. Het hof oordeelt daarover als volgt.
3.3.2.
Aangezien [X] van [appellant sub 1] de betaling vordert van door haar aan het dak van diens boerderij uitgevoerde werkzaamheden, rust ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv op haar de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van aard en inhoud van de te verrichten werkzaamheden en de daarvoor door [appellant sub 1] te betalen prijs.
3.3.3.
Reeds bij inleidende dagvaarding heeft [X] te dezen het volgende gesteld, waarbij zij vervolgens – in wisselende bewoordingen – is gebleven:
“Gedaagden[ [appellant sub 1] ; hof]
hebben eiseres[ [X] ; hof]
in oktober 2013 benaderd om stormschade te herstellen. Destijds is inderdaad een offerte opgesteld voor een bedrag van € 5.088,00. Op onderhavige werkzaamheden is de voornoemde offerte echter niet van toepassing. Na inspectie van het dak bleek dat het betreffende dak tot de draad en verder was versleten. De nokvorsten waren gezakt en het cement en metselwerk vormden geen geheel meer. Oftewel: het bovenste deel moet in zijn geheel (opnieuw) worden doorgedekt. Partijen zijn na die constatering mondeling overeengekomen dat het bovenste gedeelte van het dak op dezelfde manier en onder dezelfde voorwaarden zou worden hersteld als het onderste gedeelte. Eiseres heeft namelijk enkele jaren terug het onderste deel van het dak volledig doorgedekt. Deze werkzaamheden zijn op basis van uurtarief en gebruikte materialen gefactureerd. De opdracht die gedaagden eiseres hebben gegeven komt derhalve niet overeen met de eerder opgestelde offerte waar gedaagden telkenmale bewust naar teruggrijpen.”
In het navolgende zal worden onderzocht of en in hoeverre deze stellingen door [appellant sub 1] voldoende gemotiveerd zijn weersproken.
3.3.4.
[appellant sub 1] heeft niet voldoende duidelijk en gemotiveerd gesteld dat de offerte (ook) inhield dat de bovenkant van het dak (al dan niet slechts aan één kant) zou worden doorgedekt. De tekst van de offerte bevat immers geen enkele indicatie voor het verrichten van dergelijke werkzaamheden en het geoffreerde bedrag zou alsdan – naar tussen partijen vaststaat – evident te laag zijn. Verder staat vast dat [X] in juli en augustus 2014 het bovenste deel van het dak aan de zuidzijde (wegzijde) hééft doorgedekt. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant sub 1] tijdens die werkzaamheden tegen dat doordekken heeft geprotesteerd of toen niet heeft geconstateerd en niet heeft kunnen constateren dat het dak werd doorgedekt. Ook later heeft [appellant sub 1] niet bij [X] geprotesteerd tegen het feit dat zij doordekkingswerkzaamheden heeft verricht. Op grond van dit een en ander acht het hof de zojuist geciteerde stellingen van [X] door [appellant sub 1] onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat partijen – in afwijking van de offerte – zijn overeengekomen dat [X] het bovenste gedeelte van het dak zou doordekken. Hieraan doet niet af dat de algemene voorwaarden van [X] , die overigens volgens [appellant sub 1] niet van toepassing zijn, een schriftelijke overeenkomst veronderstellen. Wel is onduidelijk of het bij de (nader) overeengekomen werkzaamheden alleen om de zuidzijde of om beide zijden van de boerderij ging, maar die kwestie kan in dit verband in het midden blijven. Omdat, als gezegd, vaststaat dat de offerte geen betrekking had op de door [X] uitgevoerde werkzaamheden en niet is gesteld of gebleken dat partijen een nieuwe vaste prijs zijn overeengekomen, dient ervan te worden uitgegaan dat [appellant sub 1] voor die werkzaamheden een redelijke prijs in de zin van art. 7:752 lid 1 BW dient te betalen, ongeacht of [X] tevens tot het uitvoeren van de oorspronkelijk geoffreerde werkzaamheden – waarvan [X] geen betaling heeft gevorderd – was gehouden.
3.3.5.
Vervolgens rijst de vraag wat als een redelijke prijs in de zin van art. 7:752 lid 1 BW moet worden beschouwd voor de door [X] in juli en augustus 2014 uitgevoerde werkzaamheden. In dit verband merkt het hof allereerst op dat, voor zover [appellant sub 1] in appel heeft gesteld dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen, die stelling onvoldoende is toegelicht en daarom wordt verworpen. Voorts heeft [appellant sub 1] onvoldoende duidelijk en concreet gesteld dat en waarom de door [X] in juli en augustus 2014 uitgevoerde werkzaamheden (het doordekken van de zuidzijde van het dak) niet deugdelijk zijn verricht. Zijn kritiek betreft in essentie, zoals ook blijkt uit zijn onder 3.1 (n) geciteerde brief van 19 januari 2015, het feit dat [X] de (oorspronkelijk) geoffreerde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en het dak aan de noordzijde niet heeft doorgedekt. Weliswaar schrijft rietdekker [A] in zijn brief van 28 april 2016 (door [appellant sub 1] als productie 14 in appel overgelegd)
“Voor het herstellen van het rieten dak aan de zuidzijde zullen wij over de hele lengte de kuil uit het dakvlak dekken, waardoor deze weer vlak oogt”, maar zonder toelichting, die ontbreekt, kan uit deze passage niet worden opgemaakt dat [X] de door haar in juli en augustus 2014 uitgevoerde werkzaamheden niet deugdelijk heeft verricht.
3.3.6.
Tussen partijen staat, zoals onder 3.1 (d) vermeld, vast dat [X] in april/ mei 2012 het onderste deel van het dak (hetzij aan beide zijden hetzij alleen aan de zuidzijde) heeft doorgedekt, dat deze werkzaamheden op basis van uurtarief en gebruikte materialen door haar aan [appellant sub 1] zijn gefactureerd voor een bedrag van € 11.007,50 en dat dit bedrag door [appellant sub 1] is betaald. De bij memorie van grieven door hem geponeerde stelling dat hij destijds voor deze werkzaamheden slechts € 5.057,50 heeft betaald, heeft [appellant sub 1] bij gelegenheid van de pleidooien in appel weer verlaten, evenals kennelijk de daaraan bij grieven ontleende argumentatie. Het hof wil, gelet op de door [X] tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep (dus vóór het dienen van grieven door [appellant sub 1] ) overgelegde productie 10, onder meer bestaande uit de destijds door haar aan [appellant sub 1] verzonden facturen, waaronder een creditnota, en een afschrift van haar bankrekening, waaruit de betaling door [appellant sub 1] van het bedrag van € 11.007,50 blijkt, niet verhelen dat het zich op dit punt van de kant van [appellant sub 1] misleid heeft gevoeld en het heeft [appellant sub 1] en diens advocaat hierover tijdens de pleidooien dan ook onderhouden.
3.3.7.
In het licht van de – onder 3.1 geciteerde – e-mails en brieven van [X] ter zake heeft [appellant sub 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen tot een bedrag van € 14.800,= inclusief rente en administratiekosten. [appellant sub 1] heeft weliswaar gesteld herhaaldelijk bij [X] telefonisch te hebben geprotesteerd tegen deze e-mails en brieven, maar hij heeft hiervan niet voldoende concreet en specifiek bewijs aangeboden. Het hof gaat er daarom vanuit dat partijen de door [X] gestelde betalingsregeling zijn overeengekomen. Bovendien heeft [appellant sub 1] daaraan kennelijk uitvoering gegeven door [X] op 5 november 2014 een bedrag ter grootte van de eerste termijn, € 4.000,=, te voldoen. De stelling van [appellant sub 1] dat het hier een (niets met de door [X] gestelde betalingsregeling te maken hebbende en) uit welwillendheid gedane aanbetaling betrof, wordt in het licht van de laatste volzin van de onder 3.1 (i) geciteerde e-mail van [X] als ongeloofwaardig verworpen. Dat [appellant sub 1] bij die betaling heeft vermeld “deelbetaling 2010128” doet aan dit alles niet af. Het had veeleer op de weg van [appellant sub 1] gelegen er uitdrukkelijk melding van te maken dat deze betaling niets met de door [X] herhaaldelijk gestelde afbetalingsregeling te maken had, indien die regeling niet bestond. Uit niets blijkt voorts, dat [appellant sub 1] zich in zijn contacten met [X] (vóór de onderhavige procedure) op het standpunt heeft gesteld dat het hem in totaal gefactureerde bedrag van € 14.666,60 niet redelijk was voor de door [X] verrichte werkzaamheden. Integendeel, [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van de door hem aanvankelijk van [X] ontvangen facturen deze slechts verzocht de omschrijving van de facturen met het oog op zijn aanspraken jegens zijn opstalverzekeraar te wijzigen maar niet doen weten dat hij de voor de uitgevoerde werkzaamheden gefactureerde bedragen te hoog vond. Indien [appellant sub 1] , zoals hij stelt, werkelijk meende dat de tweede factuur een totaalbedrag betrof waarin het bedrag van de eerste factuur reeds was verdisconteerd, zou het niet nodig zijn geweest ook die eerste factuur van een nieuwe omschrijving te voorzien. Overigens staat vast dat [appellant sub 1] met behulp van de hem door [X] verzonden aangepaste facturen tegenover zijn verzekeraar (met succes) aanspraak heeft gemaakt op het hem door [X] in rekening gebrachte totaalbedrag van € 14.666,60, zonder daarbij tegenover zijn verzekeraar het standpunt in te nemen dat dit bedrag niet redelijk was voor de door [X] uitgevoerde werkzaamheden, hetgeen – tenzij [appellant sub 1] zijn verzekeraar bewust tot een te hoge uitkering heeft willen bewegen – in de rede zou hebben gelegen. De stelling van [appellant sub 1] dat hij vermoedde dat de verzekeraar ook wel zou begrijpen dat de eerste nota een voorschotnota was, is in dit verband bepaald ontoereikend.
3.3.8.
Gezien het voorgaande een en ander, in onderling verband beschouwd, acht het hof de stelling van [X] dat het door haar ter zake van de uitgevoerde werkzaamheden (het doordekken van het bovenste deel van het dak aan de zuidzijde) gefactureerde totaalbedrag van € 14.666,60 redelijk is (in de zin van art. 7:752 BW) onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan.
3.4.
De conclusie van al het voorgaande is dat [appellant sub 1] , mede in aanmerking genomen dat hij de overeenkomst niet heeft ontbonden of de ontbinding ervan in rechte heeft gevorderd, gehouden is het hem door [X] ter zake van de uitgevoerde werkzaamheden in rekening gebrachte bedrag van pro resto € 10.666,60 te voldoen, zoals ook de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft geoordeeld. In het midden kan blijven of het werk al dan niet is opgeleverd. Het door [appellant sub 1] gedane beroep op een hem toekomend opschortingsrecht wordt verworpen, omdat hij niet, althans niet voldoende duidelijk, aanspraak heeft gemaakt en maakt op verdere (juiste) nakoming van de hem in rekening gebrachte en door [X] uitgevoerde werkzaamheden. Weliswaar wenst [appellant sub 1] dat [X] nog een aantal andere werkzaamheden verricht (zoals het opnieuw metselen en vastzetten van de nok en het herstel en vastzetten van losliggende rietdelen aan de noordzijde van het dak), maar hij wenst klaarblijkelijk dat [X] dat doet zonder daarvoor extra betaald te krijgen, hetgeen een onjuist standpunt is, omdat het hem in rekening gebrachte bedrag van € 14.666,60, zoals zojuist is overwogen, (alleen al) voor de reeds uitgevoerde werkzaamheden redelijk moet worden geacht. Dit wordt niet anders, indien juist is de (door [X] betwiste) stelling van [appellant sub 1] dat [X] op grond van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst (ook) deze andere werkzaamheden had moeten verrichten en/of het bovenste deel van de noordzijde van het dak had moeten doordekken. Partijen zijn immers voor de uit te voeren werkzaamheden geen vaste prijs (of richtprijs) overeengekomen, zodat [appellant sub 1] voor al deze werkzaamheden nog zou hebben te betalen. Om deze reden heeft de kantonrechter de (reconventionele) vordering van [appellant sub 1] tot, kort gezegd, nakoming terecht afgewezen. [X] is immers niet gehouden de door [appellant sub 1] beoogde werkzaamheden om niet (dat wil zeggen: zonder betaling boven het reeds gefactureerde bedrag van € 14.666,60) uit te voeren, terwijl dat kennelijk de bedoeling van [appellant sub 1] met deze vordering is.
3.5.
Tegen de door [X] gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten heeft [appellant sub 1] in appel – gelet op wat [X] dienaangaande in haar eerdere gedingstukken heeft gesteld – geen respectievelijk onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof ziet, afgezien van wat te dien aanzien reeds onder 3.3.4 is overwogen en gegeven de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente, niet in waarom de kantonrechter niet in het midden had mogen laten of de algemene voorwaarden van [X] toepasselijk waren, zoals [appellant sub 1] nog betoogt. De kantonrechter heeft [appellant sub 1] terecht veroordeeld tot betaling van de te dezen door [X] gevorderde bedragen.
3.6.
[appellant sub 1] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien juist, zouden kunnen leiden tot andere beslissingen dan hiervoor zijn vermeld. In dit verband zij opgemerkt dat het thans slechts gaat om de vragen of [appellant sub 1] gehouden is de hem verzonden facturen ten aanzien van de verrichte werkzaamheden te betalen en of [X] gehouden is om niet (dat wil zeggen: zonder betaling boven het reeds gefactureerde bedrag van € 14.666,60) de door [appellant sub 1] nog gewenste werkzaamhe-den uit te voeren. Tot het inschakelen van een deskundige ziet het hof geen aanleiding.
3.7.
[appellant sub 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellant sub 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot op € 718,= voor verschotten, € 2.682,= voor salaris van de advocaat en € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, alles te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na heden respectievelijk de betekening van dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en M.J. Schaepman-de Bruijne en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 mei 2017.