Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2] ,
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 mei 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.
en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente alsmede tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerden] hebben voldaan, met rente. [geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij
2.Feiten
“Gelet op de feitelijke woonsituatie, het moment dat [appellanten] in ieder geval op de hoogte waren van deze situatie, het tijdsverloop - te weten reeds meer dan 20 jaar gebruik als woonruimte van de bewuste zolderverdieping - en de door [appellanten] aan [geïntimeerde sub 1] gedane mededelingen alsmede de wijze van communicatie wordt er voorshands vanuit gegaan dat de zolderverdieping onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst.”
In dat plan is in de paragraaf “Fundering” vermeld dat de draagkracht van de fundering met houten heipalen door invloeden van houtrot, schimmel of wisselend grondwaterpeil onvoldoende kan zijn geworden, dat de houten palen door middel van een funderingsonderzoek doorgemeten zullen worden en dat de meetresultaten bepalen of verder funderingsherstel nodig is.
. Dakpannen
de eerste verdieping van het pand van [appellanten] aan de [adres 3] .
3.Beoordeling
[appellanten] met hun grieven op.
grieven 1 tot en met 3, die gezamenlijk kunnen worden besproken, komen [appellanten] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de zolder is verhuurd als woonruimte en niet als bergruimte. [appellanten] menen dat de kantonrechter dit oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op de toelichting van [geïntimeerden] over de gang van zaken met betrekking tot de zolder bij de aanvang van de huur en op de eerder tussen partijen over de zolder gevoerde procedures.
dan [appellanten] betogen, ligt daarin naar het oordeel van het hof besloten dat zij geacht moeten worden ook te hebben ingestemd met voortzetting van het gebruik van de op de zolder aanwezige slaapkamers, badkamer en inwendige trap tot het einde van de huurovereenkomst. Daarmee valt het door [appellanten] ingenomen standpunt dat de zolder desondanks altijd als bergruimte verhuurd is (gebleven) niet te rijmen. Hieraan kan de bij memorie van grieven (onder 19) aangehaalde passage uit de e-mail van
13 januari 2012 van [appellanten] niet afdoen, omdat daaruit slechts blijkt dat
geen aansprakelijkheid wensten te aanvaarden voor de bewoning van de zolderverdieping ingeval de gemeente daartegen zou optreden. Dit laat onverlet dat het gebruik van de zolder als woonruimte in de huurrelatie tussen partijen als overeengekomen moet worden beschouwd. De grieven 1 tot en met 3 falen derhalve.
grief 4bestrijden [appellanten] het oordeel van de kantonrechter dat met
“In ieder geval moet geconstateerd worden dat de thans bestaande situatie waarin [geïntimeerden] door middel van een inpandige trap op de 3e verdieping gebruik kunnen maken van de door hen op de 4e verdieping aangebrachte badkamer en twee slaapkamers na de renovatie zal verdwijnen.”Op grond van deze overweging, die [appellanten] op zichzelf niet hebben bestreden, staat vast staat dat de woonruimte na uitvoering van het renovatieplan aanzienlijk kleiner zal zijn. Hieraan kan hetgeen [appellanten] voor het overige in hun toelichting op de grief hebben aangevoerd niet afdoen. Ook deze grief faalt dus.
[appellanten] het voor de uitvoering van de renovatie nodig achten de door
[geïntimeerden] verrichte verbouwing van de zolder ongedaan te maken. Dat het aanbrengen van dakisolatie, dakpannen en brandwerende platen niet met behoud van de zolder in de huidige staat kan geschieden is in ieder geval niet gebleken. Daarbij komt dat [geïntimeerden] zich bereid hebben verklaard mee te werken aan alle werkzaamheden die van buitenaf kunnen worden uitgevoerd (aldus de memorie van antwoord onder 33). Al hetgeen [appellanten] in hun toelichting op de grief aanvoeren over hun belang bij de uitvoering van de renovatie stuit op het voorgaande af. De grief faalt derhalve.
grieven 7 tot en met 11hebben betrekking op de afwijzing van de subsidiaire vorderingen. [appellanten] beklagen zich in deze grieven over de overwegingen van de kantonrechter onder 13 van het bestreden vonnis, die - samengevat - inhouden dat
- tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden] - niet hebben voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot de dringendheid van de voorgenomen werkzaamheden.
de werkzaamheden dringend noodzakelijk zijn, nader te onderbouwen.
en over de toestand van het dak is wel opgemerkt dat “handhaving van de bitumen daksingels zal leiden tot lekkage” maar niet op welke termijn dat wordt verwacht, zodat het dringende karakter van deze constatering daaruit niet blijkt. Opmerkelijk is voorts dat in de toelichting is vermeld dat [appellanten] “door de gemeente is aangeschreven op handhaving” maar dat de aanschrijving zelf niet in het geding is gebracht. Evenmin blijkt uit de toelichting dat de brandweer het aanbrengen van brandwerende voorzieningen noodzakelijk acht. Dat met het renovatieplan wordt beoogd het pand te laten voldoen aan het Bouwbesluit 2012 brengt op zichzelf evenmin mee dat de werkzaamheden die [appellanten] willen laten uitvoeren dringend nodig zijn.
- ook na de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden] - uitsluitend te verwijzen
naar het renovatievoorstel, het plan van aanpak en de technische toelichting van
hun adviseur en geen nadere bewijsstukken over te leggen, niet hebben voldaan
aan de op hen ter zake rustende stelplicht. Op grond daarvan heeft de kantonrechter geoordeeld dat de dringendheid van de werkzaamheden niet is komen vast te staan. Het hof onderschrijft dat oordeel. Om dezelfde reden faalt de klacht van [appellanten] dat de kantonrechter het verzoek om een deskundige te benoemen niet heeft gehonoreerd. Aan de vraag van bewijslevering, bijvoorbeeld in de vorm van een deskundigenonderzoek, wordt niet toegekomen indien de eisende partij niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zoals de kantonrechter kennelijk ook heeft beoogd te overwegen in de laatste volzin van overweging 13. Ook de grieven 7 tot en met 11 slagen niet.
het hof verzocht een deskundige te benoemen. Het hof passeert dat verzoek, omdat
in hoger beroep eveneens hebben volstaan met de enkele verwijzing naar de hiervoor al genoemde stukken en hebben nagelaten nadere bewijsstukken in het geding te brengen, zodat zij in dit stadium evenmin aan hun stelplicht hebben voldaan.
grief 13doel mist. Omdat zij ook in hoger beroep in het ongelijk worden gesteld, zullen [appellanten] tevens in de proceskosten van het geding in appel worden verwezen.