ECLI:NL:GHAMS:2017:1707

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
200.167.833/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige ruiten en gevolgen van omtrekspeling

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 12 april 2016, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een aannemer, had ruiten geplaatst in het metrostation Amsterdam Centraal, maar deze bleken gebrekkig te zijn. De appellant stelde dat hij de opdrachtgever had gewaarschuwd voor de problemen met de omtrekspeling van de ruiten, maar dat hij desondanks de opdracht kreeg om het werk af te maken. Het hof heeft getuigenverklaringen gehoord van zowel de appellant als medewerkers van de opdrachtgever, die bevestigden dat de appellant de problemen met de omtrekspeling had aangekaart. Het hof oordeelde dat de appellant in zijn bewijslevering geslaagd was en dat de opdrachtgever, ondanks de waarschuwingen, de appellant opdroeg om door te gaan met het werk. Dit leidde tot schade door glasbreuk, die ten dele aan de gebrekkige omtrekspeling was toe te schrijven. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere procedurele stappen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.167.833/01
zaak/rolnummer rechtbank : C/15/211595 / HA ZA 14-101
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 mei 2017
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.M.U. Van der Blom te Haarlem,
tegen:
[bedrijfsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.M. Veerman te Velsen-Zuid.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [bedrijfsnaam] genoemd.
Op 12 april 2017 heeft dit hof een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen. Ingevolge het tussenarrest heeft op 6 oktober 2016 een getuigenverhoor plaatsgevonden.
Vervolgens heeft [appellant] een conclusie na enquête en een akte inzake de kosten van het getuigenverhoor genomen. Daarna heeft [bedrijfsnaam] een antwoordmemorie na enquête genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten bewijs te leveren van zijn stelling dat hij (zijn contactpersoon [A] bij) [bedrijfsnaam] heeft gewaarschuwd dat de door hem te plaatsen ruiten in het metrostation Amsterdam CS een tekort in omtrekspeling hadden, maar dat hem werd opgedragen om het werk desondanks af te maken. [appellant] heeft zichzelf als getuige doen horen alsmede [B] , [C] , [D] , [E] en [F] . [bedrijfsnaam] heeft afgezien van een tegengetuigenverhoor.
2.2
[appellant] heeft als partijgetuige onder meer verklaard:
U houd mij voor r.o. 3.7 van het tussenarrest. Wat daar staat klopt helemaal.
U houd mij voor productie 12A bij de memorie van grieven. Mijn advocaat heeft onder 6.2 van de memorie van grieven opgeschreven wat daar staat en dat klopt. Ik maak elke dag aantekeningen in mijn agenda van de dingen die die dag gebeurd zijn. Ik schrijf op wie er hebben gewerkt, hoeveel uur en voor wie er is gewerkt. Dat doe ik i.v.m. de nacalculatie en om een factuur op te kunnen stellen. Op die dag hebben gewerkt [B] , dat is [B] , [C] , dat is [C] , [D] , dat is [D] , [G] , een collega die niet meer in beeld is, en [appellant] ben ikzelf.
Daarnaast maak ik ook een aantal notities over mijn auto i.v.m. mijn rittenadministratie.
(…) Op (…) 15 augustus 2011, heb ik onder andere genoteerd dat [bedrijfsnaam] weer terug was (ze waren vanwege de bouwvak weggeweest) en dat ik [A] direct heb gebeld. Dat was omdat wij met dat probleem van de ruiten zaten. Ik weet niet meer precies hoe laat ik [A] heb gebeld, maar ik dacht dat het aan het begin van de dag was. Ze waren net terug van de bouwvak dus die eerste dag zal voor hem een hectische dag zijn geweest. Ik weet absoluut zeker dat ik toen tegen hem heb gezegd dat de ruiten te groot waren. Hoe het gesprek verder verliep weet ik niet meer.
U houd mij voor productie 12B bij memorie van grieven. Ook hier heeft mijn advocaat juist verwoord wat daar in staat. Wel is het zo dat er later door mij is bijgeschreven “Bezoek Mijdrecht [F] / [E] ”. Wat er die dag gebeurd is het volgende: ik werkte voor [bedrijfsnaam] B.V. op CS Amsterdam, [C] , [D] , [G] en ikzelf hebben gewerkt en ook hoe lang wij hebben gewerkt, en er staat dat ik van mijn huis naar Amsterdam ben gereden om de jongens aan het werk te zetten en vervolgens naar Mijdrecht om het bezoek aan [F] te brengen. Ik had geen afspraak met [F] , maar ben in de auto gestapt en ben er heen gereden. Ik heb [F] verteld dat er een probleem was met de ruiten, omdat ze te groot waren. Dat gesprek vond plaats in de tekenkamer op de tweede of derde verdieping, in het bijzijn van de heer [E] . De heer [E] zei dat het eigenlijk niet kon dat de ruiten te groot waren, omdat ze door de computer uitgerekend waren. [F] zei tegen mij dat [E] zich voor zijn vakantie erg druk, bezorgd, had gemaakt over dit project. Het is namelijk erg ingewikkeld qua afmetingen, zwaarte en locatie. Alles ging met een kraan in een vrij kleine ruimte. Ik zei dat we dan toch een probleem hadden want de ruiten waren wel te groot. [F] liet mij weten dat ze het werk absoluut moest doorgaan. Ze zouden wel komen kijken, maar in de tussentijd moesten we gewoon doorgaan. Ik heb gezegd dat dat tot problemen zou leiden, omdat het glas in te kleine sponningen moest worden geplaatst. Wij hebben het tijdens het gesprek niet meer gehad over de reden waarom het project geen vertraging kon hebben, omdat dat voor ons allemaal heel duidelijk was. De metro in het Centraal Station moest namelijk tijdelijk worden stilgelegd.
Ook bij productie 12C bij memorie van grieven klopt wat mijn advocaat daarover heeft geschreven. Deze notitie betreft het bezoek van [bedrijfsnaam] op 24 augustus 2011. Hier was een afspraak voor gemaakt, [A] zou om 09:00 uur op het werk zijn. We zijn eerst begonnen met een kopje koffie aan tafel met de jongens erbij. Ik weet niet zeker meer of we toen al over de te grote ruiten hebben gesproken. We zijn toen met de jongens naar het werk gegaan, beneden. Ik heb hem alle problemen laten zien, het te grote glas, de afwerkingen van de kitranden, en we hebben het over de mogelijke oorzaken van de problemen gehad. Ik heb gezegd dat het zo niet kan en dat hij nieuwe ruiten moest bestellen. [A] zei: geen sprake van, het moet dicht. [A] is heel koel, hij is niet iemand die zich druk maakt. Bij het gesprek met [A] over de te grote ruiten, waren de jongens aanwezig. Mijn collega’s hebben absoluut alles gehoord wat ik met [A] besprak. U vraagt mij of de jongens zich in het gesprek hebben gemengd. Ik moet een beetje lachen als u mij deze vraag stelt. Zij hebben heel duidelijk hun mening over het glas te kennen gegeven. Ik herinner mij dat [C] zich nogal druk heeft gemaakt dat het werk toch dicht moest, omdat hij bang was dat het anders terug gerekend zou worden op ons. Daar werd door [F] koel op gereageerd.
Op de vragen van mr. Van der Blom antwoord ik als volgt:
U stelt nadere vragen over de bijeenkomst van 24 augustus 2011 en of ik over de gevolgen van het te grote glas heb gesproken. Dat zal ongetwijfeld, want dat hoort bij het spelletje. Ik zal hebben verteld dat je de kans hebt dat je de metalen dragers niet kan plaatsen, dat de promatec brandwerende blokjes niet kan plaatsen, horizontaal en verticaal kunnen de afstandbussen niet worden geplaatst. Kortom dit is vragen om breuk. De reactie van [A] was simpel: haal de dragers maar weg, haal de blokjes maar weg en laat de bussen maar weg. Er werd zelfs gesuggereerd om de promatec op de kopse kant van het glas te verwijderen.
Naar aanleiding van productie 12E bij mvg verklaar ik als volgt: die productie maakt melding van een ruit, D2, waarbij staat vermeld “on hold”. On hold betekent dat die ruit niet besteld zou worden, omdat het werk gewoon dicht moest, en dat is een besluit geweest dat [A] mij ook op 24 augustus 2011 heeft medegedeeld. Deze ruit was aanzienlijk te groot dus het probleem betrof ook het omtrekspeling.
(…)
Van [A] kreeg ik geen opdracht om bij het reeds gemonteerde glas het glas passend te krijgen door bijvoorbeeld de bussen te verwijderen, maar die opdrachten betroffen alleen het te grote glas dat nog gemonteerd moest worden.
2.3
[C] heeft als getuige onder meer verklaard:
(…)
U houd mij voor mijn schriftelijke verklaring uit productie 18 bij de mvg. De verklaring is geheel correct. (…) Ik was aanwezig bij het gesprek tussen [appellant] en [F] . Ik heb zelf daar ook aan deel genomen en heb verteld wat de situatie was, wat het probleem was met het glas en wat de gevolgen zouden zijn. U vraagt mij wat het concrete probleem was en welke instructies ik van [F] kreeg. De tijd was te kort om nieuw glas te bestellen. We moesten daarom doorwerken binnen de tijd die er was om het project af te ronden. Als zich problemen zouden voordoen moesten die later worden opgelost. [F] had kennelijk de indruk dat ik niet wist waar ik het over had; hij dacht dat het glas niet zou breken. Wat de technische problemen betrof: we konden het glas, de klemmen en de promatec steunblokjes, niet volgens de instructie op de tekening plaatsen. De instructies die wij daarover van [F] kregen was: doorgaan, glas erin, ongeacht de gevolgen voor de veiligheid. Mijn persoonlijke indruk was dat [F] onder druk stond, ook wat zijn baan betrof, om het project op tijd af te ronden. Dat zijn baan mogelijk op het spel stond had hij ons al eerder verteld. Er waren panelen bij die zo groot waren dat het tape dat [bedrijfsnaam] er tevoren op had aangebracht verwijderd moest worden om het te kunnen plaatsen. Ik kan mij niet herinneren of er die keer namens [bedrijfsnaam] nog iemand anders dan [F] aanwezig was. Er zijn namelijk verschillende keren geweest dat [F] op dit werk kwam kijken. Ik heb al die keren met hem gesproken over de problemen met het glas. Iedere keer als hij kwam dan liep ik recht op hem af om hem erop aan te spreken, omdat ik mij zorgen maakte over de veiligheidssituatie die er ontstond door het noodzakelijkerwijs verkeerd monteren van het glas. [F] kwam echter steeds met dezelfde reactie: doorgaan, er is geen tijd om nieuw glas te bestellen. (…)
2.4
[B] heeft als getuige onder meer verklaard:
(…) U houd mij voor mijn schriftelijke verklaring die als productie 17 is gevoegd bij de mvg. Deze verklaring klopt exact, op twee punten na die ik graag toelicht. Allereerst weet ik niet zeker of het glas dat besteld moest worden bij een derde uit het buitenland vandaan moest komen. Verder weet ik dat [bedrijfsnaam] een boete moest betalen als het werk niet op tijd zou worden opgeleverd, omdat [F] dat zelf heeft gezegd, maar het bedrag van € 50.000,- dat ik noem weet ik niet zeker. Dat heb ik van horen zeggen. Waar ik het in mijn verklaring heb over overleg dat deels via e-mail plaatsvond, doel ik op overleg tussen [appellant] en [bedrijfsnaam] . [appellant] heeft mij wel eens een e-mail laten zien die hij aan [bedrijfsnaam] heeft gestuurd.
(…) Tijdens de bespreking met [bedrijfsnaam] op de werkplaats was aan de zijde van [bedrijfsnaam] behalve [F] ook een tekenaar aanwezig. Zijn naam weet ik niet meer, maar het was een donkere meneer. Ik heb niet met die meneer gepraat. U vraagt mij of ik heb meegedaan aan de discussie op de werkplaats. Uiteraard. De gang van zaken is als volgt: wij geven aan wat er mis is. Namelijk we kunnen het glas plaatsen, maar er missen dan wel een paar cruciale onderdelen. We kunnen het dus niet volgens de tekening plaatsen en garanderen dat het goed gaat. De reactie van [F] was: zorg dat het erin gaat. Het moet dicht. We zijn toen doorgegaan met werken. (…)
2.5
[D] heeft als getuige onder meer verklaard:
(…) U houd mij voor mijn schriftelijke verklaring die als productie 23 is gevoegd bij de mvg. Deze verklaring klopt. Ik heb er nog wel wat aan toe te voegen. Waar ik onderaan bladzijde 1 schrijf dat de promatec weggesneden mocht worden; dat mocht van [bedrijfsnaam] . Anders kon het glas niet geplaatst worden. Wat ik schrijf over dat werd besloten dat het glasdragertje uitgenomen mocht worden: dat is zo besproken, omdat het glas anders niet geplaatst kon worden. Prioriteit van [bedrijfsnaam] was dat het werk dicht ging. De metro was namelijk gesloten en moest opengesteld worden voor publiek. Volgens mij is tijdens die bespreking door ons heel duidelijk gezegd dat het glas een probleem was en ook, dat er eigenlijk nieuw glas in moest. Dat kon echter niet, vanwege de levertijd. Ik schrijf in mijn verklaring dat ik het besluit van [bedrijfsnaam] wel begrijp, alleen ze hebben daar wel een risico mee genomen. (…) Waar ik in mijn verklaring spreek over een “NA” melding bedoel ik een niet akkoord melding. (…)
2.6
[E] heeft als getuige onder meer verklaard:
(…) Ik ben werknemer bij [bedrijfsnaam] . Bij de problematiek tussen partijen waarover de bewijsopdracht gaat ben ik niet betrokken geweest. Bij [bedrijfsnaam] ben ik werkvoorbereider. In dat kader maak ik ook tekeningen en verricht ik soms ook meetwerk. Voor het werk waar de onderhavige zaak over gaat heb ik ook wel wat meetwerk gedaan, maar dat betrof het plaatwerk, niet de ruiten.
Ik ben één keer op het werk aanwezig geweest, wanneer dat precies was weet ik niet meer. [F] was er ook bij. De reden dat ik op het werk was, was omdat ik plaatwerk moest inmeten en omdat ik naar de status van het werk moest kijken. Het staat mij niet bij dat er tussen partijen toen een probleem was met betrekking tot de ruiten. U vraagt mij of ik aanwezig ben geweest bij een eerdere bijeenkomst in Mijdrecht tussen [F] en [appellant] . Ik zou dat zo niet durven zeggen.
(…) Aan dit project waren bij [bedrijfsnaam] werkzaam ikzelf, en de heer [H] als projectleider/tekenaar. [F] was betrokken als montagecoördinator. Dat moet u zien als een brug tussen de werkplaats en de bouw. (…)
Ik heb de bestelling gepleegd voor de ruiten voor dit project. Ik kreeg de tekeningen van [H] en daaruit heb ik als werkvoorbereider de bestellingen afgeleid. Ik heb niet meegekregen dat er problemen waren met het formaat van de ruiten. Pas toen ik de opdracht kreeg om nieuwe ruiten te bestellen heb ik er mee te maken gekregen. Ik heb toen mijn oude bestelbon erbij gepakt en dezelfde ruiten opnieuw besteld.
U vraagt mij of ik [appellant] heb gezien in Mijdrecht een dag na de bouwvak in 2011. Dat weet ik niet: ik heb [appellant] heel vaak in Mijdrecht gezien, soms wel twee keer op een dag of twee keer in een week. Ik kan mij niet herinneren dat ik met [appellant] heb gesproken over de omtrekspeling van de ruiten. Toen ik op het werk was in Amsterdam heb ik met [appellant] gesproken. Dat was op het werk. Hij heeft mij nog aangewezen waar ik het plaatwerk moest meten. [appellant] heeft toen niet met mij over de omtrekspeling besproken. Ik heb toen geen andere medewerkers van [appellant] gezien op die plek, waar ik het plaatwerk moest meten. Alleen [appellant] , [F] en ik waren er. Ik heb geen medewerkers van [appellant] met ruiten aan het werk gezien.
2.7
[F] heeft als getuige onder meer verklaard:
(…) Ik ben in dienst bij [bedrijfsnaam] , maar zit op dit moment ziek thuis.
U houdt mij de bewijsopdracht aan [appellant] voor en u vraagt mij of de stelling van [appellant] klopt. Ik zeg u daarop dat de stelling correct is, maar dat er wel een paar mitsen en maren zijn.
De maten voor het glas worden door onze computer berekend. Die theoretische maatvoering komt in de praktijk niet altijd helemaal overeen met het glas dat wordt geleverd. Met name brandwerend glas wordt vaak net iets groter afgeleverd. In de praktijk zie je dan dat je een tekort aan omtrekspeling krijgt, wat je in het werk moet oplossen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van een dunner glas opzetblokje of door dunner omtrekrubber te gebruiken. Ook als de omtrekspeling kleiner is dient het glas natuurlijk wel op de normale manier gemonteerd te worden. Met de normale manier bedoel ik de manier volgens de tekeningen. De materialen die nodig zijn om dat tekort aan omtrekspeling op te lossen worden door [bedrijfsnaam] verstrekt en [appellant] beschikte daar ook over. Dat hoort bij de standaarduitrusting die wordt meegeleverd als ruiten gemonteerd moeten worden.
Op het werk lag wel een tijdsdruk, er was sprake van een buitendienststelling van de metro. U vraagt mij of mijn baan ook van het goed voltooien van dit project afhing. Ik moet een beetje glimlachen om die vraag. Nee, mijn baan hing daar niet vanaf.
Het was de bedoeling dat het werk gedurende de buitendienststelling van de metro, die in de zomerperiode was gepland, zou worden uitgevoerd. Stilleggen van het werk was geen optie. Toen [appellant] klaagde over het gebrek aan omtrekspeling heb ik tegen [appellant] gezegd dat hij moest doorgaan met het werk. Dat ontslaat hem niet van zijn verplichting om aan de voorgeschreven kwaliteitseisen te voldoen.
In de periode dat het werk gemaakt moest worden had ik zomervakantie. Ik kan mij niet herinneren dat ik de dag na de bouwvak in 2011 met [appellant] een bespreking had in Mijdrecht. Ik ben wel op het werk op Amsterdam Centraal geweest, maar dat was om een aantal opleverpunten op te nemen, zoals plaatwerk. Het ging niet om de ruiten. Ik heb toen niet de voor [appellant] werkzame zzp-ers aangetroffen. Dat zou ook vreemd zijn geweest want die waren op dat moment niet meer werkzaam op Amsterdam CS, maar op station Weesperplein.
Ik ken [appellant] en zijn medewerkers als uiterst capabele monteurs, maar ga vanuit dat ze dan ook zelf de verantwoordelijkheid nemen om problemen goed op te lossen. U houdt mij nogmaals de bewijsopdracht voor. Ik zeg daarover: [appellant] heeft gewaarschuwd. En ik heb gezegd dat het werk af moet. Mij staat niet bij dat ik heb gezegd dat als de montage tot problemen leidt, dat later wel opgelost zal worden. Er was geen andere of latere oplossing mogelijk.
Op de vragen van mr. Van der Blom antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor een memo van 27 september 2011 die als productie 12D is gevoegd bij de mvg. Ik herinner mij niet wanneer ik heb geconstateerd dat op CS acht ruiten moesten worden vervangen. Ik kan mij niet herinneren dat ik gezegd zou hebben dat bijvoorbeeld brandwerende blokjes of promatec maar helemaal niet aangebracht zou moeten worden. Wel dat ik heb gezegd dat het werk dicht moet. Mij staat niet bij dat [appellant] of de zzp-ers die voor hem werkten op bestellen van nieuw glas hebben aangedrongen. Ik ken [C] , hij is nu aanwezig in deze zaal. Ik kan mij niet herinneren dat ik met hem heb gesproken over de problemen met de omtrekspeling, en ook niet dat hij mij erop heeft aangesproken dat niet verantwoord kon worden gemonteerd. Mijn gesprekspartner was [appellant] , hij was de voorman. (…) [bedrijfsnaam] heeft een meetbureau opdracht gegeven om de locatie waar de pui geplaatst moest worden 3D in te meten. Op basis van die 3D meting heeft [H] op zijn computer de tekeningen vervaardigd. In dat kader berekent ons computerprogramma zelf de juiste maten voor de ruiten.
Op de vragen van mr. Veerman antwoord ik als volgt:Mij staat niet bij dat, toen [appellant] opmerkte dat de omtrekspeling te gering was, hij ook op de gevolgen daarvan heeft gewezen. (…)
2.8
Het hof acht [appellant] in zijn bewijslevering geslaagd. Uit de verklaringen die zowel [appellant] , [C] , [B] , [D] als [F] hebben afgelegd moet worden afgeleid dat [appellant] bij zijn contactpersoon [F] van [bedrijfsnaam] de problemen met de te geringe omtrekspeling van het glas heeft aangekaart, althans, in de bewoordingen van [F] , daarover heeft geklaagd, en dat [F] daarop heeft gezegd dat [appellant] moest doorgaan met het werk en dat het af moest.
2.8.1.
[bedrijfsnaam] heeft aangevoerd dat de verklaring van [appellant] als partijgetuige geen gewicht in de schaal mag leggen en dat [C] , [B] en [D] door [appellant] ingeschakelde zzp-ers zijn van wie het werk in dit geding ter beoordeling staat, zodat zij materieel als partijgetuigen moeten worden beschouwd. Het hof volgt [bedrijfsnaam] daarin niet. Redengevend daarvoor is met name dat hetgeen door deze getuigen in de kern over het probandum is verklaard, namelijk de problemen met de omtrekspeling, de klacht daarover van [appellant] en de daarop volgende opdracht van [F] , zonder terughoudendheid door [F] als getuige is bevestigd. Er is daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen zij hebben verklaard.
2.8.2.
Volgens [bedrijfsnaam] kloppen de verklaringen van [F] en [E] niet, want [F] kan niet bij het bezoek aan het werk op Amsterdam CS de opdracht hebben gegeven om het werk toch af te maken omdat het werk op Amsterdam CS toen al af was. Uit de verklaring van [F] zelf (en daar gaat het hier om) volgt echter niet dat die opdracht tijdens het bezoek aan Amsterdam CS is gegeven: integendeel, [F] is er duidelijk over dát hij de opdracht heeft gegeven, maar heeft in zijn verklaring het precieze tijdstip waarop hij dat deed in het midden gelaten. Het precieze tijdstip waarop de instructie door [bedrijfsnaam] werd gegeven vormde ook geen onderdeel van het probandum (zie daarover 2.14 hierna).
2.8.3.
Dat er op ondergeschikte punten onderlinge verschillen kunnen worden waargenomen tussen de getuigenverklaringen is op zichzelf geen reden om daaraan geen geloof te hechten, dan wel te twijfelen aan de juistheid van de voor het probandum essentiële onderdelen van die verklaringen. Het ligt in de rede dat de herinnering van de betrokkenen aan de voorvallen, die circa 5 jaar voor de getuigenverhoren plaatsvonden, hiaten vertoont. Waar het om gaat is dat de kern van het probandum door alle getuigen wordt bevestigd, behalve door [E] . Uit hetgeen [E] heeft verklaard volgt echter dat hij niet werkelijk bij de problematiek met betrekking tot de ruiten was betrokken, zodat uit diens verklaring niet valt af te leiden dat en waarom de overige getuigenverklaringen in de kern onjuist of ongeloofwaardig zijn.
2.9
Wat betreft het bestanddeel van het probandum dat [F] [appellant] opdroeg het werk toch af te maken, heeft [F] bevestigd wat de getuigen (behalve [E] ) daarover hebben verklaard. Van het probandum maakte geen deel uit de vraag of aan die opdracht door [F] al dan niet voorwaarden werden verbonden. Dat verbaast niet, omdat [bedrijfsnaam] in dit geding, in ieder geval in de stukken tot het tussenarrest, heeft betwist dat [F] opdracht heeft gegeven om het werk ondanks de waarschuwingen van [appellant] toch af te maken. Een bewijsopdracht met de strekking dat een opdracht onder voorwaarden is gegeven kan dan niet aan de orde zijn.
2.1
[bedrijfsnaam] ’ betoog dat [appellant] ook had moeten bewijzen dat hij uitdrukkelijk heeft gewezen op de precieze negatieve gevolgen van het gebrek aan omtrekspeling volgt het hof niet. In het gebruik van de term “waarschuwen” in het probandum ligt immers besloten dat het gaat om mogelijke negatieve gevolgen. Over de negatieve gevolgen van te weinig omtrekspeling voor een te plaatsen ruit kunnen ook geen misverstanden bestaan; dat is het risico van glasbreuk. Dat heeft zich in dit geval ook daadwerkelijk voorgedaan. [appellant] hoefde dan ook niet specifiek te bewijzen dat hij heeft gewaarschuwd voor het optreden van glasbreuk.
2.11
Het hiervoor overwogene brengt mee dat in dit geding vast staat dat er te weinig omtrekspeling was, maar [appellant] desalniettemin opdracht kreeg van [bedrijfsnaam] om het werk af te maken. In dat licht zullen de overige stellingen van [bedrijfsnaam] worden beoordeeld.
2.12
Onder 2.4 van haar antwoordmemorie na enquête verwijt [bedrijfsnaam] [appellant] dat hij de problemen met de omtrekspeling onvoldoende heeft opgelost, hoewel geen van de getuigen verklaart dat de standaardmaterialen om een eventueel tekort aan omtrekspeling op te lossen niet door [bedrijfsnaam] waren verstrekt. Dit verwijt miskent echter dat [bedrijfsnaam] in dit geding niet eerder dan na de getuigenverklaring van [F] de stelling heeft ingenomen, dat problemen met omtrekspeling in het werk moesten worden opgelost door gebruik te maken van de materialen die [bedrijfsnaam] speciaal voor dat doel had verstrekt. Integendeel, [bedrijfsnaam] stelde tot nu toe dat [appellant] , als het glas niet paste, het werk had moeten stilleggen en had moeten waarschuwen (aantekeningen comparitie in eerste aanleg 3.5, memorie van antwoord 5.12). Het nieuwe betoog van [bedrijfsnaam] wordt daarom als tardief verworpen.
2.13
[bedrijfsnaam] heeft onder 1.4 van haar antwoordmemorie na enquête wederom erop gewezen dat - onbetwist - de beglazing is vervangen door glazen met exact dezelfde maatvoering. Dat gegeven is in het tussenarrest reeds onder ogen gezien, waar onder rov. 3.8.1 werd beslist dat zulks onverlet laat, dat het bestaan van te geringe omtrekspeling in de door [bedrijfsnaam] in het geding gebrachte deskundigenrapporten als een van de oorzaken van de problemen is genoemd. Een nadere beslissing op dit onderdeel is dus niet nodig. Het hof wijst ten overvloede op de getuigenverklaring van [F] dat de theoretische, door de computer berekende maatvoering in de praktijk niet altijd helemaal overeen komt met het glas dat wordt geleverd en dat met name brandwerend glas (zoals in het onderhavige geval) vaak net iets groter wordt afgeleverd, zodat in de praktijk een tekort aan omtrekspeling ontstaat.
2.14
[bedrijfsnaam] heeft in 1.5 van haar antwoordmemorie na enquête opnieuw gewezen op de waarschuwingsplicht van [appellant] : wederom voert zij aan dat [appellant] heeft nagelaten tijdig te waarschuwen voor het tekort aan omtrekspeling. [bedrijfsnaam] heeft er in dat verband op gewezen dat [F] , blijkens zijn getuigenverklaring, pas op Amsterdam CS is verschenen toen het werk daar al was afgerond (1.7 memorie na enquête). Ten onrechte gaat [bedrijfsnaam] ook hier ervan uit dat uit de verklaring van [F] volgt dat [F] pas bij gelegenheid van dat bezoek door [appellant] is gewaarschuwd en [appellant] eerst toen heeft opgedragen het werk te voltooien (zie hierboven, rov. 2.8.2). De vraag wanneer [appellant] heeft gewaarschuwd maakte overigens geen deel uit van de bewijsopdracht aan [appellant] , omdat het hof in rov. 3.8.4 van het tussenarrest al had geoordeeld dat [appellant] van het tijdstip waarop hij heeft gewaarschuwd geen verwijt kon worden gemaakt. [bedrijfsnaam] heeft het hof in haar antwoordmemorie na enquête verzocht van die beslissing terug te komen.
2.14.1.
Allereerst voert [bedrijfsnaam] daartoe aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de (af)keuringsplicht van [appellant] als aannemer, die aan diens waarschuwingsplicht voorafgaat. Volgens [bedrijfsnaam] had [appellant] de maatvoering die bleek uit de op de ruiten aangebrachte stickers moeten controleren. Dat betoog wordt verworpen. Allereerst heeft [bedrijfsnaam] in dit geding niet eerder aangevoerd dat [appellant] zijn (af)keuringsplicht niet is nagekomen, zodat ook dit betoog tardief is. Los daarvan heeft te gelden, dat juist omdat de uiteindelijk geplaatste ruiten dezelfde afmetingen hadden als de vervangen ruiten, de vermelding van berekende maatvoering op de geleverde ruiten op zichzelf nog geen uitsluitsel geeft over de vraag of zich problemen met de omtrekspeling zullen voordoen. De stellingen van [bedrijfsnaam] brengen daarom, ook indien daarmee rekening zou moeten worden gehouden, niet mee dat de aanduiding van de maatvoering op de ruiten [appellant] aanleiding had moeten geven om de ruiten af te keuren en/of [bedrijfsnaam] eerder te waarschuwen voor problemen met de omtrekspeling dan hij heeft gedaan.
2.14.2.
[bedrijfsnaam] voert verder aan dat het hof ten onrechte gewicht heeft toegekend aan de uitlating zijdens [bedrijfsnaam] , dat [F] tegen [appellant] had gezegd dat hij tijdens zijn vakantie niet bereikbaar was (rov. 2.1.3 tussenarrest). Volgens [bedrijfsnaam] rept [appellant] in zijn e-mails van 27 juni, 30 juni en 19 juli 2011 alsmede die van 21 augustus 2011 niet van problemen met het glas, terwijl ze, volgens [appellant] e-mail van 30 juni 2011, toen al bezig waren met het plaatsen. [appellant] kon [bedrijfsnaam] dus wel voorafgaand aan de bouwvak waarschuwen. Ook dit betoog verwerpt het hof. De frase in de e-mail van 30 juni 2011 dat “alle jongens inmiddels glas aan het plaatsen zijn op C.S.” lijkt, bezien in de context van die e-mail en de serie e-mails waarvan deze deel uitmaakt, te duiden op andere werkzaamheden dan de onderhavige werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] . Dat geldt temeer nu uit de eigen stelling van [bedrijfsnaam] bij inleidende dagvaarding (onder 2.2) moet worden afgeleid dat [appellant] op 22 juli 2011 met het werk is begonnen. Daarvan uitgaande zijn de eerste drie e-mails irrelevant, nu deze van voor 22 juli 2011 dateren. In rov. 3.7 van het tussenarrest is de (niet nader gemotiveerd betwiste) stelling van [appellant] aangehaald dat bij het plaatsen in week 32 van 2011 (8 t/m 14 augustus 2011) werd gemerkt dat het glas te groot was. In het verlengde daarvan heeft [appellant] gesteld dat hij, kort gezegd, op maandag 15 augustus 2011 en dinsdag 16 augustus de eerste besprekingen met [F] heeft gehad over de geconstateerde problemen met het glas. In dat licht bezien is het niet van wezenlijk belang dat [appellant] e-mail van 21 augustus 2011 geen waarschuwing bevat.
2.15
Het hof ziet dan ook geen reden om terug te komen van de in het tussenarrest gegeven oordelen. Uit [bedrijfsnaam] ’ stellingen volgt niet dat dat arrest op onjuiste juridische dan wel feitelijke grondslagen berust.
2.16
De slotsom luidt dat in dit geding vast staat dat (een aantal van) de ruiten die [appellant] moest plaatsen te weinig omtrekspeling had en dat hij ze desondanks van [bedrijfsnaam] moest monteren. De schade door glasbreuk die [bedrijfsnaam] heeft geleden is in elk geval ten dele daardoor ontstaan. Zoals in rov. 3.9 van het tussenarrest opgemerkt staat echter nog niet vast dat de schade die [bedrijfsnaam] heeft geleden in het geheel niet aan [appellant] is toe te rekenen.
2.17
[bedrijfsnaam] verwijt [appellant] dat hij diverse montagefouten heeft gemaakt. In het licht van hetgeen bewezen is verklaard moet ervan worden uitgegaan dat door [bedrijfsnaam] genoemde fouten, zoals het onjuist plaatsen of het ontbreken van (promatec) ondersteunings-blokjes, zodat het glas direct op het frame staat, door het gebrek aan omzetspeling zijn veroorzaakt. Gevolg van het gebrek aan omzetspeling is immers dat [appellant] niet op de juiste wijze heeft gemonteerd, zonder dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Tegelijkertijd bevatten de rapporten van Pilkington en SKG die [bedrijfsnaam] heeft aangehaald ook aanwijzingen dat er door [appellant] montagefouten zijn gemaakt die daarmee geen verband hielden, zoals het niet correct of helemaal niet inkorten van rubbers waardoor ter plaatse, door overlappende rubbers, te hoge klemdruk ontstond. Daarnaast dient nog de vraag te worden beantwoord of er gebreken waren in de door [bedrijfsnaam] bepaalde constructie (zie rov. 3.9 tussenarrest). Op dit moment beschikt het hof niet over gegevens waaruit volgt welke ruiten door welke oorzaak moesten worden vervangen en welke schade met die afzonderlijke oorzaken gemoeid is geweest. Een eindoordeel kan daarom nog niet worden gegeven.
2.18
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen (eerst [appellant] , daarna [bedrijfsnaam] ) de gelegenheid te geven zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij, met het oog op de te beantwoorden vragen, wensen voort te procederen. In dat verband geeft het hof hen in overweging om beiden (aan de hand van de in de deskundigenrapporten van Pilkington en SKG genoemde bevindingen) een duidelijk en geconcretiseerd overzicht te maken met de gegevens waarvan 2.17 melding maakt, waarbij zij de in dit arrest gegeven oordelen dienen te betrekken. Tevens dienen zij zich uit te laten over de vraag of nadere advisering door een deskundige aan de orde is en zo ja, welke vraagpunten door die deskundige beantwoord dienen te worden. Het hof geeft partijen in overweging te pogen het geschil in der minne te schikken. Indien door beide partijen gewenst is het hof bereid (als sluitstuk van en/of bij problemen tijdens buitengerechtelijke onderhandelingen) een comparitie van partijen te gelasten, teneinde met partijen over een minnelijke regeling van gedachten te wisselen en een eventueel te treffen regeling in een voor executie vatbaar proces-verbaal neer te leggen.
2.19
Iedere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 mei 2017 voor akte aan de zijde van [appellant] als onder 2.18 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, C. Uriot en H.J.M. Boukema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.