ECLI:NL:GHAMS:2017:1680

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.203.553/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onterecht gebruik van persoonsgegevens en kosten in incassodossier

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, die op 2 mei 2017 door het Gerechtshof Amsterdam is behandeld. De klacht betreft verschillende onderdelen, waaronder het onterecht koppelen van klaagsters persoonsgegevens aan een dossier, het niet adequaat reageren op haar verzoeken, en het onterecht in rekening brengen van kosten. Klaagster heeft op 17 november 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 1 november 2016 de klacht van klaagster gegrond had verklaard en de gerechtsdeurwaarder had berispt. Tijdens de zitting op 16 februari 2017 is de gerechtsdeurwaarder niet verschenen, terwijl klaagster en haar broer wel aanwezig waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen geen bezwaar is gemaakt.

Het hof heeft de klacht op alle onderdelen gegrond verklaard, behalve op het onderdeel dat betrekking heeft op het standaard raadplegen van de GBA in incassodossiers. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de persoonsgegevens van klaagster onterecht te koppelen aan een dossier en niet tijdig te reageren op haar verzoeken. Ook is vastgesteld dat er ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht voor GBA-inzage. De maatregel van berisping is passend, maar het hof heeft geen aanwijzingen dat de fouten structureel zijn. De beslissing van de kamer is bevestigd, met uitzondering van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.203.553/01 GDW
nummer eerste aanleg : 563.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 2 mei 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 17 november 2016 een beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 1 november 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:120). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) op alle onderdelen gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 20 december 2016 een verweerschrift bij het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2017. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen. Klaagster, vergezeld van haar broer, en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
In een dossier dat bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in behandeling was, is klaagster bij brief van 4 juni 2015 gesommeerd een bepaalde vordering te voldoen.
3.2.2.
Hierop heeft klaagster op 8 juni 2015 telefonisch contact gezocht met het gerechtsdeurwaarderskantoor. Toen is gebleken dat de persoonsgegevens van klaagster per abuis aan het dossier zijn gekoppeld. Diezelfde dag heeft klaagster per e-mail aan het gerechtsdeurwaarderskantoor om opheldering gevraagd hoe dit heeft kunnen gebeuren en verzocht om verwijdering van haar persoonsgegevens uit de administratie van het gerechtsdeurwaarderskantoor.
3.2.3.
Bij e-mail van 18 juni 2015 heeft klaagster het gerechtsdeurwaarderskantoor aan haar
e-mail van 8 juni 2015 en de daarin door haar gedane verzoeken herinnerd.
3.2.4.
Bij brief van 19 juni 2015 aan klaagster heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder - kort gezegd - laten weten de incassowerkzaamheden in het dossier ten aanzien van haar te hebben beëindigd, uitleg gegeven hoe het is gekomen dat de persoonsgegevens van klaagster abusievelijk in dit dossier waren terechtgekomen - dat was na raadpleging van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA); thans Basisregistratie personen (BRP) - en hiervoor excuses aangeboden.

4.Standpunt van klaagster

De klacht valt in de volgende onderdelen uiteen.
i. Na adresverificatie in de GBA zijn de persoonsgegevens van klaagster ten onrechte gekoppeld aan een bij het gerechtsdeurwaarderskantoor in behandeling genomen dossier.
ii. Uit de brief van 19 juni 2015 van het gerechtsdeurwaarderskantoor is volgens klaagster af te leiden dat binnen het gerechtsdeurwaarderskantoor in incassodossiers standaard de GBA wordt geraadpleegd. Dit is in strijd met de regel dat eerst wanneer wordt overgegaan tot dagvaarding de GBA mag en moet worden geraadpleegd.
iii. Aanvankelijk is door het gerechtsdeurwaarderskantoor niet gereageerd op de e-mail van
8 juni 2015 van klaagster. Verder is niet ingegaan op het verzoek van klaagster om haar persoonsgegevens uit het systeem van het gerechtsdeurwaarderskantoor te verwijderen.
iv. In de sommatiebrief van 4 juni 2015 is ten onrechte een bedrag van € 2,63 aan GBA kosten in rekening gebracht. Bovendien is met deze kosten volgens de lijst Tarieven Ambtshandelingen 2015 een bedrag van € 1,63 gemoeid.
v. De bij de sommatiebrief van 4 juni 2015 aan klaagster verstrekte inloggegevens zijn ten onrechte en in elk geval tot 1 juli 2015 niet gedeactiveerd, zodat klaagster nog steeds op de website van het gerechtsdeurwaarderskantoor kon inloggen in het dossier van de desbetreffende debiteur.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Formele punten
Verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder
6.1.
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen de drie aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders.
6.2.
Evenals de kamer merkt het hof de in het kopje van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan, nu ook in hoger beroep niet is weersproken dat hij voor de behandeling van dit dossier verantwoordelijk dient te worden gehouden.
Reikwijdte van de klacht
6.3.
Uit het inleidend klaagschrift en het beroepschrift blijkt dat klaagster de gerechtsdeurwaarder ook verwijt in incassodossiers structureel en onterecht de GBA te raadplegen (zie hiervoor onder 4. sub ii.). De kamer heeft dit klachtonderdeel abusievelijk onbesproken gelaten. Het hof zal dit verzuim herstellen.
Inhoudelijk
Klachtonderdelen i. en v.
6.4.
Vast staat dat de persoonsgegevens van klaagster ten onrechte zijn gekoppeld aan een bij het gerechtsdeurwaarderskantoor in behandeling genomen dossier en dat klaagster in elk geval nog op 1 juli 2015 op de website van het gerechtsdeurwaarderskantoor kon inloggen in dat dossier omdat de aan klaagster verstrekte inloggegevens niet waren gedeactiveerd. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.5.
Anders dan klaagster heeft gesteld, is uit de brief van 19 juni 2015 van het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klaagster niet zonder meer af te leiden dat binnen het gerechtsdeurwaarderskantoor in incassodossiers standaard de GBA wordt geraadpleegd. Op de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verklaard dat er in dit dossier een uitdrukkelijke opdracht van de opdrachtgever lag om tot dagvaarding van de debiteur over te gaan en dat daarom de GBA is geraadpleegd. Verder is betwist dat het kantoorbeleid is om in incassodossiers structureel de GBA te raadplegen en is aangevoerd dat het systeem op kantoor op dit punt juist is ingericht. Het hof heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Hoewel in het verweerschrift in eerste aanleg met zoveel woorden is gesteld dat pas als tot dagvaarding wordt overgegaan door het gerechtsdeurwaarderskantoor de GBA wordt geraadpleegd, acht het hof dat wel de meest logische uitleg van het standpunt van de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift in eerste aanleg. Aldus bestaat onvoldoende grond om te veronderstellen dat het standaardpraktijk is binnen het gerechtsdeurwaarderskantoor om in incassodossiers direct de GBA te raadplegen. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel iii.
6.6.
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden eerder op de e-mail van 8 juni 2015 van klaagster had moeten worden gereageerd dan - na rappel - is gedaan. Deze handelwijze is de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk te verwijten. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel iv.
6.7.
Niet in geschil is dat in de sommatiebrief van 4 juni 2015 ten onrechte een bedrag aan GBA kosten onder de noemer ‘overige kosten’ (ad € 2,63) in rekening is gebracht omdat op dat moment in dit dossier (nog) geen ambtshandeling was verricht.
Verder staat vast dat de kosten met betrekking tot inzage GBA volgens Tarieven Ambtshandelingen 2015 € 1,63 (ex btw) bedragen.
In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat in de post ‘overige kosten’ is begrepen een bedrag van € 1,00 aan kosten die de opdrachtgever bij maandelijkse betalingen in rekening brengt en dat dit bedrag eigenlijk in de hoofdsom had moeten worden opgenomen. Het hof kan deze stelling niet volgen, te meer nu een nadere toelichting ontbreekt, omdat aan de gerechtsdeurwaarder een opdracht met betrekking tot een gefixeerd bedrag aan hoofdsom ter incasso in handen is gegeven. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. In elk geval had dat bedrag van € 1,00 niet in verband met kosten aan inzage GBA in rekening mogen worden gebracht. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond.
6.8.
In dit dossier zijn verschillende fouten gemaakt. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat die fouten structureel zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de desbetreffende medewerker mede als gevolg van zijn handelen in dit dossier niet meer werkzaam is op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden, maar kan daarmee ook worden volstaan.
6.9.
Het voorgaande brengt mee dat het hof wat betreft klachtonderdelen i., iii, iv. en v. en de aan de gerechtsdeurwaarder op te leggen maatregel tot dezelfde beslissing komt als de kamer. Dit betekent dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd. Daarnaast zal klachtonderdeel ii. ongegrond worden verklaard.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klachtonderdeel ii. ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017 door de rolraadsheer.