Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, die op 2 mei 2017 door het Gerechtshof Amsterdam is behandeld. De klacht betreft verschillende onderdelen, waaronder het onterecht koppelen van klaagsters persoonsgegevens aan een dossier, het niet adequaat reageren op haar verzoeken, en het onterecht in rekening brengen van kosten. Klaagster heeft op 17 november 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 1 november 2016 de klacht van klaagster gegrond had verklaard en de gerechtsdeurwaarder had berispt. Tijdens de zitting op 16 februari 2017 is de gerechtsdeurwaarder niet verschenen, terwijl klaagster en haar broer wel aanwezig waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen geen bezwaar is gemaakt.
Het hof heeft de klacht op alle onderdelen gegrond verklaard, behalve op het onderdeel dat betrekking heeft op het standaard raadplegen van de GBA in incassodossiers. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de persoonsgegevens van klaagster onterecht te koppelen aan een dossier en niet tijdig te reageren op haar verzoeken. Ook is vastgesteld dat er ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht voor GBA-inzage. De maatregel van berisping is passend, maar het hof heeft geen aanwijzingen dat de fouten structureel zijn. De beslissing van de kamer is bevestigd, met uitzondering van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel.