ECLI:NL:GHAMS:2017:1624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
200.208.292/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van een pasgeboren kind na ingrijpende omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot uithuisplaatsing van een pasgeboren kind, [kind e]. De moeder, die alleen het gezag over haar kinderen uitoefent, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de kinderrechter die het ongeboren kind onder toezicht stelde van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing verleende. De moeder ging hiertegen in hoger beroep. Het hof oordeelde dat een uithuisplaatsing, zeker kort na de geboorte, een zeer ingrijpende inbreuk op het family life is en alleen gerechtvaardigd kan worden bij zeer zwaarwegende redenen. Het hof concludeerde dat op dat moment niet voldaan was aan de gronden voor uithuisplaatsing. De moeder had een enkelband en verbleef bij Stichting Exodus, waar zij 24-uurs begeleiding kreeg. Het hof stelde vast dat het goed ging met [kind e] en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de huidige opvoedsituatie onveilig was. De zorgen van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming over de opvoedcapaciteiten van de moeder waren onvoldoende om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek tot uithuisplaatsing af, met de nadruk op het belang van continuïteit in de begeleiding van de moeder en het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.208.292/01
zaaknummer rechtbank: C/15/251893 / JU RK 16-2100
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2017 inzake:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Landelijk,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- [kind e] (hierna te noemen: [kind e] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kinderrechter) van 12 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 27 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 12 januari 2017.
2.2.
De GI heeft op 3 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 2 maart 2017 met bijlagen, ingekomen op 2 maart 2017.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer B. Stenders en mevrouw L. Altena;
- de gezinsmanager namens de GI, vergezeld door drie collega’s.
Tevens is verschenen mevrouw [x] van Stichting Exodus die als informant door het hof is gehoord.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Appellante is de moeder van:
- [kind a] , geboren [in] 2001;
- [kind b] , geboren [in] 2010;
- [kind c] , geboren [in] 2012;
- [kind d] , geboren [in] 2014;
- [kind e] , geboren [in] 2017.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen. [kind a] , [kind b] , [kind c] en [kind d] staan onder toezicht en zijn uit huis geplaatst. De moeder heeft naast genoemde minderjarige kinderen twee andere kinderen die reeds meerderjarig zijn. De vaders van de kinderen hebben de kinderen niet erkend.
3.3
De GI is sinds 1999 op vrijwillige basis bij het gezin van de moeder betrokken en sinds 2005 in een gedwongen kader. Op 17 november 2015 heeft de moeder drie kinderen aan het gezag onttrokken (nadat er een incident had plaatsgevonden op het kantoor van de GI). [kind a] is vervolgens bij haar pleeggezin weggelopen en heeft zich bij de moeder gevoegd. In de eerste week van oktober 2016 zijn de moeder en de vier kinderen in België aangetroffen. De kinderen zijn overgedragen aan Jeugdbescherming en de moeder is aangehouden. Ten aanzien van de moeder is een bevel voorlopige hechtenis gegeven.
3.4
Bij beschikking van 21 december 2016 heeft de meervoudige strafkamer (raadkamer) van dit hof het bevel tot voorlopige hechtenis van de moeder geschorst met ingang van 28 december 2016 onder oplegging van elf voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat zij verblijft op het adres van de Stichting Exodus Zuid-Nederland te [woonplaats] zo lang de Reclassering Nederland te Roermond dit noodzakelijk acht. Dit locatiegebod wordt gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel (enkelband). Zij dient zich te houden aan alle aanwijzingen die de Stichting Exodus Zuid-Nederland haar geeft. De moeder verblijft sindsdien bij Stichting Exodus Zuid-Nederland te [woonplaats] .
3.6
Op 20 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geschorst totdat in hoger beroep zal zijn beslist, op voorwaarde dat de moeder geen opheffing van de voorlopige hechtenis of wijziging van de schorsingsvoorwaarden zoals vermeld in de beschikking van 21 december 2016 vraagt.
3.7
Bij beschikking van 1 maart 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Limburg is de beslissing op het verzoek van de moeder om de GI JBRA te vervangen door GI Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg aangehouden in afwachting van de beschikking van dit hof inzake de uithuisplaatsing.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, overeenkomstig het verzoek van de raad, het toen nog ongeboren kind van de moeder onder toezicht gesteld van de GI tot 12 januari 2018 en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend vanaf het moment van geboorte tot en met 12 september 2017.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing van [kind e] alsnog af te wijzen.
4.3.
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de raad een machtiging verlenen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder betoogt dat niet is voldaan aan de gronden van artikel 1:265 b BW en dat de kinderrechter voorbij is gegaan aan de toepasselijke artikelen uit het IVRK en EVRM. Zeker in de extreem belangrijke fase direct na de geboorte was er geen noodzaak om [kind e] uit huis te plaatsen. Hij heeft belang bij borstvoeding van zijn moeder en hechting aan zijn moeder.
De zorgen om een vroeggeboorte zijn niet bewaarheid, nu [kind e] een week na de uitgerekende datum gezond is geboren. De raad heeft ter onderbouwing van het verzoek tot uithuisplaatsing de nadruk gelegd op het vluchtgevaar van de moeder, welke vrees vooral is gebaseerd op het vertrek van de moeder met haar kinderen naar België begin 2016. Dit is slechts een aanname van de raad waartegen de moeder zich lastig kan verweren. De moeder betwist dat zij zal vluchten. Zij wijst erop dat zij zonder begeleiding van de PI naar Exodus in [woonplaats] is gereisd (zonder te vluchten) en dat zij ook zonder zware begeleiding naar de zitting van de kinderrechter op 12 januari 2017 is gereisd. Zij draagt een enkelband en zij staat onder streng toezicht van Exodus en de reclassering. Daarnaast verwijst de moeder naar het vonnis van 20 januari 2017 van de voorzieningenrechter waarin is geoordeeld dat er gelet op nieuwe omstandigheden (de voorwaarden waaronder de moeder geschorst is uit voorlopige hechtenis, met name het verblijf in Exodus en het dragen van een enkelband) geen vluchtgevaar meer is.
Een andere belangrijke pijler onder het verzoek van de raad betreft de zorg om de opvoedomgeving. Ten onrechte betrekt de raad de andere kinderen van de moeder bij de aanname dat er zorgen zijn. De moeder zal voor langere tijd bij Exodus in [woonplaats] verblijven. Een ondertoezichtstelling volstaat derhalve. Het ligt voor de hand deze te laten uitvoeren door de GI in Limburg.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat het goed gaat met haar en [kind e] . De GI heeft volgens haar sinds de zitting van 20 januari 2017 geen enkele poging gedaan om contact met haar te leggen. De moeder heeft voorts verklaard dat zij bij vrijspraak in de strafzaak eventueel bereid is om te verzoeken of zij de enkelband kan blijven dragen, zodat het argument van vluchtgevaar wegvalt.
5.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad erkent dat de huidige situatie, waarbij de moeder een enkelband heeft en bij Exodus verblijft, veilig is en dat het goed gaat met [kind e] . Een uithuisplaatsing is in dat opzicht niet strikt noodzakelijk. De raad handhaaft het verzoek echter wel, gelet op de voorgeschiedenis van de moeder en haar andere kinderen. Uit het raadsrapport komen duidelijke patronen bij de moeder naar voren. Er is sprake van persoonlijke problematiek, huiselijk geweld en financiële problemen. De moeder heeft geen enkel inzicht in haar persoonlijke problematiek en zij is volgens de raad onvoldoende leerbaar. De raad stelt zich daarom de vraag of het, ondanks het feit dat het nu goed met hem gaat, in het belang van [kind e] is om bij de moeder op te groeien. De raad verwacht dat de moeder in de toekomst de zorg voor [kind e] niet aan zal kunnen en dat hij op latere leeftijd alsnog uit huis geplaatst zal worden. Afgewogen moet worden of het in het belang van [kind e] is dat hij zich nu aan de moeder gaat hechten of dat hij beter meteen in een veilige hechtingssituatie geplaatst kan worden.
5.4.
De GI is van mening dat de gronden van uithuisplaatsing van [kind e] aanwezig zijn. De GI voert daartoe – kort samengevat- het volgende aan. De moeder is voor haar andere kinderen geen beschikbare opvoeder geweest. Alle kinderen hebben te maken gehad met huiselijk geweld en verwaarlozing en zij hebben als gevolg van deze instabiele en onveilige opvoedsituatie ernstige cognitieve- en sociaal-emotionele schade opgelopen. Ondanks intensieve hulpverlening is dit patroon bij de moeder niet doorbroken. De GI is van mening dat [kind e] geen slachtoffer mag worden van dit beschadigende patroon. Het is noodzakelijk dat [kind e] een betrouwbaar en veilig hechtingsfiguur als opvoeder heeft. Hij heeft recht op een betrouwbare, responsieve en sensitieve opvoeder, aldus de GI. Vanuit deze veilige situatie zal [kind e] de moeder, met duidelijke veiligheidsafspraken onder begeleiding kunnen zien. Als de moeder haar eigen problematiek erkent en haar leven op orde heeft kan worden beslist waar [kind e] het beste kan opgroeien.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat het hen niet is gelukt met de moeder in contact te komen. Zij hebben pogingen hiertoe gedaan per mail en telefoon. De GI kan daarom op dit moment weinig zeggen over de actuele situatie.
5.5.
Mevrouw [x] heeft namens Exodus verklaard dat het goed gaat met [kind e] en de moeder bij Exodus. [kind e] ontwikkelt zich voorspoedig en groeit goed, hetgeen volgens haar wordt bevestigd door de wijkverpleegster. De moeder kan twee jaar blijven bij Exodus, misschien zelfs iets langer. Daarna kan eventueel ambulante hulpverlening ingezet worden. Het verblijf bij Exodus is ook mogelijk op vrijwillige basis.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is het volgende gebleken. Er zijn grote zorgen over de opvoedcapaciteiten en leerbaarheid van de moeder en haar mogelijkheden om patronen uit het verleden te doorbreken. De moeder heeft haar (oudere) kinderen in het verleden langdurig blootgesteld aan een instabiele en onveilige opvoedsituatie. Het hof is van oordeel dat uit de stukken in het dossier, waaronder het raadsrapport, voldoende is gebleken dat de kinderen als gevolg hiervan zijn beschadigd. De moeder lijkt onvoldoende inzicht te hebben in haar problematiek en de ernstige gevolgen van haar handelen en de gebeurtenissen in het verleden voor (de ontwikkeling van) de kinderen. Het hof deelt derhalve de zorgen van de GI en de raad met betrekking tot de (opvoed)mogelijkheden van de moeder en neemt deze zeer serieus.
Het hof is echter van oordeel dat, zonder af te doen aan voornoemde zorgen, op dit moment niet is voldaan aan de gronden voor de uithuisplaatsing van [kind e] . Een uithuisplaatsing, zeker kort na de geboorte, is een zeer ingrijpende inbreuk op het family life, die alleen kan worden gerechtvaardigd als daarvoor zeer zwaarwegende redenen bestaan. Gebleken is dat het op dit moment goed gaat met [kind e] , hij groeit en ontwikkelt zich goed. Dit wordt ook niet bestreden door de GI en de raad. Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de huidige opvoedsituatie, waarbij de moeder een enkelband draagt en verblijft bij Exodus, waar zij 24-uurs begeleiding heeft, onveilig is voor [kind e] . De samenwerking tussen de moeder en Exodus verloopt goed. De moeder staat daarnaast onder toezicht van de reclassering. Gelet op voornoemde omstandigheden is een uithuisplaatsing op dit moment niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind e] of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De zorgen van de raad en de GI dat de moeder in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende in staat zal zijn om voor [kind e] te zorgen zijn op dit moment onvoldoende om een zo ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de GI zal afwijzen.
Het hof overweegt hierbij dat het van groot belang is dat het toezicht op en de huidige intensieve begeleiding aan de moeder en [kind e] gecontinueerd worden teneinde een veilige opvoedsituatie en voorspoedige ontwikkeling van [kind e] te waarborgen. Gebleken is dat de moeder in ieder geval twee jaar bij Exodus kan blijven, waarna ambulante hulpverlening ingezet kan worden. Het hof gaat ervan uit dat de moeder het verblijf bij Exodus zal continueren (al dan niet op vrijwillige basis) en dat zij alle benodigde hulpverlening zal accepteren. Het hof overweegt, wellicht ten overvloede, dat het gelet op het voorgaande in de rede ligt dat de ondertoezichtstelling zal worden uitgevoerd door de GI Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, zoals door de moeder bij de rechtbank Limburg is verzocht.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [kind e] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. W.K. van Duren, bijgestaan door mr. E.E. Kraan als griffier, en is op 25 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.