ECLI:NL:GHAMS:2017:1615

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
200.205.402/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], die sinds 15 september 2014 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). De moeder van [de minderjarige] heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 14 september 2016 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd. De moeder betoogde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren en dat de GI de maatregel oneigenlijk gebruikte om omgang tussen de vader en [de minderjarige] te bewerkstelligen.

Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige], die zich in een loyaliteitsconflict bevindt tussen zijn ouders. De ouders hebben sinds de beëindiging van hun relatie in 2012 een langdurige juridische strijd gevoerd, wat heeft geleid tot een negatieve invloed op de emotionele ontwikkeling van [de minderjarige]. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd de ondertoezichtstelling te handhaven, omdat de ouders nog onvoldoende in staat zijn om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen en de communicatie tussen hen nog steeds gebrekkig is.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van [de minderjarige] te beschermen en heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De ondertoezichtstelling is verlengd voor de duur van twaalf maanden, zodat de GI kan blijven toezien op de situatie en de ouders kan begeleiden in hun verantwoordelijkheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.205.402/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/611989 / JE RK 16-830
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2017 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 14 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 13 december 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 14 september 2016.
2.2.
De GI heeft op 9 januari 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de GI van 21 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De advocaat van de moeder en de GI hebben ter zitting ieder een pleitnotitie overgelegd.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof kennisgenomen van het door de advocaat van de moeder ter zitting genoemde faxbericht van 26 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.

3.De feiten

3.1.
Uit de (rond september 2012 beëindigde) relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2011, te [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de moeder. Uit een andere relatie van de moeder is geboren [kind] [in] 2015.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 15 september 2014 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 september 2016.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2015 is een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (hierna: zorgregeling) bepaald, waarbij de vader [de minderjarige] eenmaal per week op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij zich zal hebben en waarbij de vader [de minderjarige] zal ophalen en terugbrengen. De behandeling omtrent de (definitieve) zorgregeling en de hoofdverblijfplaats is pro forma aangehouden.
Aan voormelde beschikking werd door de moeder geen uitvoering gegeven. In december 2015 heeft contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden, in die zin dat [de minderjarige] wekelijks op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader thuis verblijft.
3.4.
Bij beschikking van 13 april 2016 (zaaknummer C/13/526948 / FA RK 12-7943) heeft de rechtbank Amsterdam de op dat moment al geldende voorlopige zorgregeling, zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven, gehandhaafd, met dien verstande dat deze regeling binnen drie maanden in overleg met de gezinsmanager zal worden uitgebreid met een overnachting bij de vader. De behandeling omtrent de (definitieve) zorgregeling en hoofdverblijfplaats is pro forma aangehouden.
Bij beschikking van 8 november 2016 heeft dit hof voormelde beschikking vernietigd ten aanzien van de tijdstippen van de voorlopige zorgregeling op zaterdag en als voorlopige zorgregeling bepaald dat de vader [de minderjarige] iedere week op zaterdag van 10.30 uur tot 17.30 uur bij zich zal hebben, waarbij de vader [de minderjarige] zal ophalen en terugbrengen. De beschikking van 13 april 2016 is voor het overige bekrachtigd
.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2016 (zaaknummer C/13/596558 / JE RK 15-1282) is het verzoek van de GI machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2017 is het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin afgewezen. Voorts is een aanvullend raadsonderzoek naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling gelast en is voormelde – door dit hof vastgestelde – voorlopige zorgregeling gehandhaafd. Daarnaast heeft de rechtbank de ouders opgedragen dat [de minderjarige] in het weekend van 18 en 19 februari 2017 bij de vader zal overnachten, waarbij de vader [de minderjarige] op zaterdag om 10.30 uur zal ophalen en op zondag 19 februari 2017 om 12.00 uur weer zal terugbrengen naar de moeder (overdracht bij Blokker). De behandeling van de hoofdverblijfplaats en de (definitieve) zorgregeling is aangehouden tot een nader te bepalen datum in de 2e helft maart/april 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 15 september 2016 tot 15 september 2017.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het (inleidend) verzoek van de GI af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het door haar in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
De moeder betoogt – kort gezegd – dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Volgens de moeder is sprake van een zogenoemde omgangsondertoezichtstelling en wordt de maatregel van ondertoezichtstelling oneigenlijk ingezet, namelijk uitsluitend om omgang tussen de vader en [de minderjarige] te bewerkstelligen. De moeder stelt voorts dat de doelen van de ondertoezichtstelling grotendeels zijn behaald. Er is thans structureel omgang tussen de vader en [de minderjarige] en de ouders kunnen op een redelijk niveau met elkaar communiceren. Volgens de moeder kan in een vrijwillig kader worden gewerkt aan de communicatie tussen de ouders en – naar zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard – worden bezien hoe de omgang verder kan worden vormgegeven. Een ondertoezichtstelling werkt contra-productief, aldus de moeder
.
5.3.
De GI stelt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De GI betwist dat sprake is van een omgangsondertoezichtstelling en stelt dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ondertoezichtstelling is volgens de GI noodzakelijk, teneinde vanuit een gedwongen kader de belangen van [de minderjarige] te kunnen behartigen, ontwikkelingen te kunnen monitoren en begeleiden en de ouders te kunnen sturen om tot een (blijvend) veilige situatie voor [de minderjarige] te komen, waarin hij niet wordt belast met de strijd tussen de ouders. Een aantal doelen van de ondertoezichtstelling is nog onvoldoende behaald. De ouders zijn op dit moment niet in staat om de geboekte vooruitgang, zonder (gedwongen) begeleiding van de GI, vast te houden in het belang van een veilige ontwikkeling van [de minderjarige] . Hulpverlening in een vrijwillig kader acht de GI thans onvoldoende.
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt en daarmee de ontwikkeling van zijn identiteit gevaar loopt. [de minderjarige] leeft momenteel in twee verschillende werelden en verstrekt aan beide ouders slechts weinig informatie, hetgeen er mogelijk op duidt dat hij niet als boodschapper wil fungeren. De raad acht het van belang dat [de minderjarige] met beide ouders onbelemmerd contact kan hebben en hiervoor ook emotioneel toestemming krijgt van beide ouders, zodat hij met beide ouders een gehechtheidsrelatie kan opbouwen. Hulpverlening in een vrijwillig kader acht de raad thans onvoldoende.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Sinds de beëindiging van hun relatie in 2012 zijn de ouders in een hevige (juridische) strijd verwikkeld. Zij hebben nog steeds weinig vertrouwen in elkaar en communiceren nauwelijks dan wel op een negatieve wijze met elkaar. Door deze langdurige strijd is [de minderjarige] in een fors loyaliteitsconflict geraakt en is zijn sociaal-emotionele ontwikkeling onder druk komen te staan. Volgens de raad is hierdoor het risico groot dat [de minderjarige] een laag zelfbeeld, een angststoornis, een identiteitsstoornis, cognitieve problemen en gedragsproblemen zal krijgen, hetgeen niet in zijn belang is. Ter zitting in hoger beroep hebben beide ouders verklaard dat [de minderjarige] aan de ene ouder weinig vertelt over zijn verblijf bij de andere ouder en dat hij lijkt te blokkeren als hem daarnaar wordt gevraagd. Blijkens de rapportage van de GI van 5 januari 2017 vertoont [de minderjarige] tevens angstig en soms agressief gedrag bij de ouders. De overdrachtsmomenten in het kader van de omgang verlopen nog steeds spanningsvol voor [de minderjarige] . De ouders kunnen het niet eens worden over het inzetten van een (neutrale) tussenpersoon bij de overdrachtsmomenten, zoals door de GI was geadviseerd. Hierdoor heeft eind 2016 gedurende een aantal weken geen omgang tussen [de minderjarige] en de vader plaatsgevonden. De belangen van [de minderjarige] worden aldus onvoldoende vooropgesteld. [de minderjarige] moet nog steeds zelf zijn weg zoeken in het conflict tussen zijn ouders en ervaart onvoldoende emotionele toestemming van de ene ouder om bij de andere ouder te zijn. Het risico bestaat dat de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de vader onder druk komt te staan omdat er geen continuïteit in de omgang tussen [de minderjarige] en de vader is.
Voorts acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat nog niet alle doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. Family Supporters heeft bij beide ouders thuisobservaties verricht, waardoor thans zicht bestaat op de thuissituatie van [de minderjarige] bij beide ouders, alsmede op zijn emotionele ontwikkeling en behoeften, doch de ouders hebben nog onvoldoende geprofiteerd van deze interventie door Family Supporters. Voorts is de samenwerking tussen de moeder en Family Supporters gestagneerd. Deze hulpverlening was mede gericht op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders over [de minderjarige] , daarin is nog onvoldoende verbetering gekomen. Bij de ouders bestaat nog onvoldoende inzicht in de negatieve effecten die de voortdurende conflicten en de gerechtelijke procedures hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Weliswaar hebben de ouders sinds de ondertoezichtstelling enige vooruitgang geboekt in hun onderlinge communicatie, maar deze positieve ontwikkeling hebben zij nog onvoldoende kunnen vasthouden en doorzetten, nu de strijd tussen hen telkens terugkeert.
Evenmin is doel 2 van de ondertoezichtstelling (continuïteit in het contact met beide ouders) volledig behaald. Het contact van [de minderjarige] met de vader is nog steeds niet bestendig. De moeder heeft geen medewerking verleend aan de door de gezinsmanager voorgestelde en door de rechtbank bij beschikking van 13 april 2016 bepaalde uitbreiding van de (voorlopige) zorgregeling met een overnachting van [de minderjarige] bij de vader binnen drie maanden na die beschikking, welke uitbreiding door dit hof is bekrachtigd bij beschikking van 2 november 2016. Hoewel volgens het advies van Family Supporters van 29 september 2016 [de minderjarige] er klaar voor was om bij de vader te gaan overnachten en ondanks twee schriftelijke aanwijzingen van de GI, hebben de destijds geplande overnachtingen van [de minderjarige] bij de vader geen doorgang gevonden. Eerst in het weekend van 17 en 18 februari 2017 heeft [de minderjarige] bij de vader overnacht.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders geen afspraken over vervolgovernachtingen hebben gemaakt, hoewel de ouders beiden hebben verklaard dat [de minderjarige] de overnachting bij zijn vader leuk heeft gevonden. Het ontbreken van continuïteit in de omgang, acht het hof niet in het belang van [de minderjarige] . Het is voor [de minderjarige] van belang dat hij ervaart dat zijn ouders elkaar vertrouwen en hem (emotionele) toestemming geven om bij de andere ouder te zijn. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [de minderjarige] op dit moment niet onbelemmerd contact kan hebben met beide ouders. In aanmerking genomen het door de raad ter zitting in hoger beroep gegeven advies staat dit in de weg aan het kunnen opbouwen door [de minderjarige] van een positieve affectieve band met beide ouders. Hieruit volgt dat ook dit doel van de ondertoezichtstelling nog niet (volledig) is behaald.
5.6.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die daarin is gelegen dat [de minderjarige] zich (reeds langdurig) in een loyaliteitsconflict bevindt, nog steeds zelf zijn weg moet vinden in de strijd tussen zijn ouders en geen (emotionele) toestemming ervaart van de ene ouder om bij de andere ouder te zijn en van dat contact te kunnen genieten, waardoor zijn identiteitsontwikkeling gevaar loopt.
Anders dan de moeder acht het hof hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk, nu de moeder in het (recente) verleden de zorg die noodzakelijk is in verband met het wegnemen van voormelde ontwikkelingsbedreiging, onvoldoende heeft geaccepteerd. Gebleken is dat de moeder aanvankelijk niet wilde meewerken aan hulpverlening door Altra (Ouderschap Blijft) en geen inzicht wilde verschaffen in de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Voorts is eind 2016 de samenwerking tussen Family Supporters en de moeder gestagneerd, omdat de moeder een klacht heeft ingediend tegen Family Supporters en heeft de GI – ook recent nog – meerdere schriftelijke aanwijzingen aan de moeder gegeven, waaraan zij geen gehoor heeft gegeven.
Het hof acht het van belang dat de voorzichtig positieve ontwikkeling die de ouders met name op het gebied van hun onderlinge communicatie hebben gerealiseerd, wordt bestendigd. Gelet op de bestaande patronen van telkens terugkerende strijd tussen de ouders, onderbrekingen in de omgang tussen [de minderjarige] en de vader en stagnatie van de hulpverlening, is het risico te groot dat de ouders blijven terugvallen in hun strijd met alle schadelijke gevolgen voor [de minderjarige] van dien wanneer de maatregel van ondertoezichtstelling zou worden opgeheven en zou worden gekozen voor hulpverlening in een vrijwillig kader.
5.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof acht, evenals de kinderrechter, een verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
5.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. R.G. Kemmers en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier en is op 25 april 2017 in het openbaar uitgesproken.