In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, alsook over de omgangsregeling tussen de man en het kind. De man en de vrouw, die in 2006 zijn gehuwd en in 2013 zijn gescheiden, hebben een minderjarige zoon. De rechtbank had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en een omgangsregeling vastgesteld. De man ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep ging om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof oordeelde dat er voldoende grond was voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat de communicatie tussen de ouders ondanks uitgebreide hulpverlening niet was verbeterd. De man had in het verleden herhaaldelijk zijn toestemming geweigerd voor belangrijke beslissingen met betrekking tot hun kind, wat leidde tot ernstige communicatieproblemen. Het hof concludeerde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.
Wat betreft de omgangsregeling, oordeelde het hof dat deze opnieuw moest worden opgebouwd, met de hulp van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) en Altra. De omgangsregeling werd vastgesteld op een weekend in de veertien dagen, waarbij de opbouw van de regeling binnen een jaar moest plaatsvinden. De beslissing van het hof was gericht op het waarborgen van het belang van het kind, waarbij de ouders de opbouw van de omgangsregeling in overleg moesten vormgeven.