ECLI:NL:GHAMS:2017:1600

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
200.191.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over een kind met psychische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de moeder met het gezag over haar kind kan worden belast. De moeder, die psychische problemen en zwakbegaafdheid heeft, verzoekt om met het gezag over haar kind belast te worden, terwijl het kind sinds zijn geboorte in een netwerkpleeggezin verblijft. Het hof heeft eerder op 20 december 2016 een tussenbeschikking gegeven en de moeder in de gelegenheid gesteld om haar standpunten schriftelijk toe te lichten. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben hun bezwaren geuit tegen de toewijzing van het verzoek van de moeder, waarbij zij wijzen op de gegronde vrees dat de belangen van het kind verwaarloosd worden indien de moeder het gezag terugkrijgt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de benodigde opvoedingsvaardigheden te ontwikkelen en dat er geen waarborgen zijn voor de veiligheid van het kind in het huidige pleeggezin. De moeder heeft grote bezwaren tegen de plaatsing van het kind en heeft contact met het kind afgehouden. Het hof concludeert dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen en benoemt de William Schrikker Stichting tot voogd over het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 april 2017
Zaaknummer: 200.191.710/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/226608/FARK15-2972
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Verkijk te Haarlem,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft op 20 december 2016 een tussenbeschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt verwezen naar de tussenbeschikking. Het hof blijft bij hetgeen daarin is overwogen en beslist.
1.2.
Het hof heeft bij deze tussenbeschikking de moeder in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk uit te laten over het beoordelingskader in hoger beroep, te weten de vraag of gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder om met het gezag te worden belast, de belangen van [kind] zouden worden verwaarloosd, en om haar stellingen daarop zonodig aan te passen. De raad en de GI zijn in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren.
1.3.
Bij e-mail van 17 januari 2017 heeft de advocaat van de moeder zich schriftelijk uitgelaten. Op 25 januari 2017 heeft de GI schriftelijk gereageerd, welke reactie op 26 januari 2017 bij het hof is binnengekomen
De raad heeft op 26 januari 2017 schriftelijk gereageerd, welke reactie op 31 januari 2017 bij het hof is binnengekomen.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
De moeder heeft nader aangevoerd dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van [kind] worden verwaarloosd als haar verzoek om met het gezag over [kind] te worden belast, wordt toegewezen. De moeder heeft er grote moeite mee dat [kind] in het gezin van de broer van de vader is geplaatst, maar zij heeft hulpverlening aan [kind] niet gefrustreerd. Zij vindt ook de samenwerking met de hulpverlening moeilijk, maar zal zich inspannen om enige vorm van samenwerking tot stand te brengen. Nu [kind] onder toezicht staat en uit huis is geplaatst, is er voldoende ondersteuning voor [kind] als de moeder met het gezag wordt belast. De belangen van [kind] worden niet verwaarloosd bij toewijzing van haar verzoek, aldus de moeder.
2.2.
De raad stelt dat de gronden die de raad eerder heeft aangevoerd om tot gezags-beëindiging te komen, er ook toe leiden dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [kind] worden verwaarloosd wanneer de moeder weer met het gezag zou worden belast. De raad vindt het van groot belang dat de plaatsing van [kind] in het huidige pleeggezin, waar hij vanaf zijn geboorte woont en waarin hij is gehecht, wordt gecontinueerd. Het is voor [kind] ook van belang dat hij duidelijkheid krijgt over zijn opvoedingsperspectief. Anders dan moeder stelt is [kind] niet onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Er is sprake van voogdij in verband met de onbevoegdheid van de moeder tot het gezag doordat zij onder curatele was gesteld op het moment van de geboorte van [kind] . Wanneer de moeder het gezag zou herkrijgen, is er geen enkele veiligheidsklep die de plaatsing van [kind] in het huidige pleeggezin waarborgt. Dit leidt er volgens de raad toe dat de belangen van [kind] worden verwaarloosd bij toewijzing van het verzoek van de moeder. De raad verzoekt het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen en het subsidiaire verzoek van de raad in het inleidende verzoekschrift tot benoeming van een voogd alsnog toe te wijzen.
2.3.
De GI heeft aangevoerd dat het niet in het belang van [kind] is om de moeder met het gezag te belasten. De moeder wil niets met de raad, de GI of de pleegouders te maken hebben. De moeder heeft [kind] het laatst gezien vlak na de geboorte, nadien heeft zij alle contact afgehouden. De moeder wil niet samenwerken, tenzij er een ander pleeggezin komt. De moeder heeft de vorige jeugdzorgwerker bedreigd. De moeder woont ook niet meer in een residentiele behandelsetting, terwijl dat wel noodzakelijk is om aan haar opvoedings-vaardigheden te werken. Verder is er geen ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing om
- wanneer de moeder het gezag zou krijgen - te waarborgen dat [kind] in het huidige pleeggezin blijft, aldus de GI.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken (waaronder het verslag van het psychodiagnostisch onderzoek van Zodiak van 15 januari 2016 en rapportage van de raad van 11 mei 2015 en 18 februari 2016) en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
2.5.
[kind] is kort na zijn geboorte bij het netwerkpleeggezin geplaatst vanwege de ernstige psychische problematiek van de moeder. Volgens de GI heeft [kind] zich positief ontwikkeld in het pleeggezin en heeft hij zich goed aan de pleegouders gehecht.
2.6.
Uit het verslag van Zodiak blijkt dat de moeder op zwakbegaafd niveau functioneert en dat zij psychiatrische problematiek heeft, te weten een reactieve hechtingsstoornis. De moeder vertoont tevens kenmerken die zouden kunnen passen bij een borderline persoonlijkheids-stoornis. Die diagnose is echter uitgesteld omdat de moeder veel stress heeft wat de resultaten van het onderzoek gekleurd kan hebben. De moeder heeft een belaste jeugd gehad. Zij heeft niet geleerd haar emoties te reguleren en om te gaan met stress, zij is kwetsbaar en snel uit balans. De stemming van de moeder kan snel wisselen en zij kan in een diep dal raken waarin zij dreigt met suïcide. De moeder overziet de consequenties van haar handelen niet goed. De moeder kan geen contact onderhouden met mensen die het met haar oneens zijn, ze heeft geen stabiel netwerk en maakt onvoldoende verschil tussen haar fantasie en de realiteit. De moeder leeft in haar eigen waarheid, doordat zij niemand vertrouwt, is het moeilijk voor de buitenwereld daar invloed op uit te oefenen.
2.7.
De moeder onttrekt zich thans aan psychologische begeleiding. De moeder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat zij sedert drie à vier maanden niet meer bij [de behandelgroep] woont. De persoonlijk begeleidster van de moeder heeft ter zitting verklaard dat zij regelmatig probeert met de moeder in gesprek te gaan wanneer zij haar boodschappengeld en haar post komt ophalen, maar zij krijgt de moeder niet zover om weer in behandeling te gaan.
2.8.
De moeder had en heeft grote bezwaren tegen het verblijf van [kind] in het netwerkpleeggezin, aanvankelijk omdat dit gezin familie is van de vader van wie zij steeds heeft ontkend dat hij de biologische vader van [kind] is. De moeder heeft vanwege haar onvrede over de uithuisplaatsing van [kind] alle contact met [kind] afgehouden. De moeder voert strijd tegen de GI. Uit de e-mail van 25 mei 2016 die de GI heeft overgelegd blijkt dat de moeder op dreigende toon kenbaar heeft gemaakt dat zij wil dat de GI haar met rust laat en uit haar leven verdwijnt. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep van 31 oktober 2016 medegedeeld dat zij niet bereid is om te werken aan de totstandkoming van contact tussen haar en [kind] , omdat de GI en de raad volgens haar liegen en bedriegen om gezinnen kapot te maken.
2.9.
Gelet op de ernst van de psychische problematiek van de moeder en haar pedagogische onmacht bestaat naar het oordeel van het hof gegronde vrees dat de belangen van [kind] worden verwaarloosd indien het verzoek van de moeder om haar met het gezag te belasten wordt toegewezen. Voor zover de moeder weer psychologische begeleiding zou aanvaarden, is voorzienbaar dat de moeder nog een lang traject van hulpverlening en psychologische begeleiding nodig heeft, alvorens zij in staat is de benodigde vaardigheden voor de verzorging en opvoeding van [kind] aan te leren. Verder valt geenszins uit te sluiten dat de moeder, indien zij met het gezag zou worden belast, zal proberen om [kind] bij het huidige pleeggezin weg te halen. Dat is niet in het belang van [kind] nu hij bij dat gezin is ingegroeid en daar veilig is gehecht.
2.10.
De moeder heeft nog verzocht om aanhouding van de zaak voor het doen van nader onderzoek door de raad. Ter zitting is gebleken dat de advocaat van de moeder het nadere onderzoek wenst voor de beoordeling van de mogelijkheden van de moeder tot contactherstel en wat in dat verband de beste hulpverlening voor haar is. Het hof ziet echter onvoldoende aanleiding voor een dergelijk onderzoek in het kader van de huidige procedure. Het staat de moeder vrij om zelf contact op te nemen met de hulpverlening om te proberen contactherstel met [kind] te bewerkstelligen naast hulpverlening voor zichzelf. Nader onderzoek in het bestek van deze procedure zal voorts tot verder uitstel van de beslissing omtrent het gezag over [kind] leiden, hetgeen niet in zijn belang is.
2.11.
Dit alles leidt ertoe dat het hof het verzoek van de moeder om haar op de voet van artikel 1:253b, derde lid BW met het gezag over [kind] te belasten zal afwijzen.
2.12.
De raad heeft in het inleidende verzoekschrift (het herstelrekest van 17 juni 2016) subsidiair verzocht om de GI (definitief) tot voogd te benoemen. Nu de moeder niet met gezag zal worden belast ligt dit verzoek voor toewijzing gereed.
2.13.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, waarbij het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder over [kind] te beëindigen is toegewezen en op die (onjuiste) grond de GI als voogdes over [kind] is benoemd, vernietigen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
3.1.
vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
3.2.
wijst het verzoek van de moeder om haar op de voet van artikel 1:253b, derde lid BW met het gezag over [kind] te belasten af;
3.3.
benoemt tot voogdes over [kind] :
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
3.6.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak en voormelde tussenbeschikking van 20 december 2016 toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. E. Akkermans in tegenwoordigheid van N. Bakker als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.