ECLI:NL:GHAMS:2017:1597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
200.184.087/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag in hoger beroep toegewezen; geen contra-indicaties voor gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag met de vrouw, verweerster in hoger beroep, over hun dochter. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, maar de man was van mening dat er geen contra-indicaties waren voor gezamenlijk gezag en dat het in het belang van de minderjarige was dat hij betrokken bleef bij haar opvoeding.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van de minderjarige en de communicatie tussen de ouders. Het hof constateerde dat, hoewel er spanningen zijn, de ouders in staat zijn om belangrijke beslissingen, zoals de schoolkeuze van de minderjarige, in gezamenlijk overleg te nemen. De vrouw had de man zelfs betrokken bij de schoolkeuze, wat een positieve ontwikkeling was. Het hof oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat het in haar belang was om duidelijkheid te verschaffen over het gezag.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de ouders belast met gezamenlijk gezag over de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld. Het hof benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en de betrokkenheid van de man bij de opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.184.087/01
zaak – en rekestnummer rechtbank: C/13/546960 / FA RK 13-5631 (LB/AT)
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2017 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats b] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 17 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het verdere geding in hoger beroep

2.1.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn beschikking van 19 juli 2016. In die beschikking is (onder meer) overwogen dat de komende tijd moet worden bezien hoe de dochter van partijen, [de minderjarige] , zich ontwikkelt, hoe het contact tussen de man en [de minderjarige] verloopt en in hoeverre er sprake is van een verbetering in de verhouding tussen partijen en hun onderlinge communicatie. In afwachting hiervan is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 13 november 2016.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van man van 9 november 2016, ingekomen op dezelfde datum.
2.3.
De minderjarige heeft haar mening per brief kenbaar gemaakt.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. J.D. Linscheer, advocaat te Rotterdam;
- de vrouw;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De verdere feiten

3.1.
De man heeft bij voormeld journaalbericht van 9 november 2016 het hof bericht dat de situatie zich ten goede heeft ontwikkeld, dat er frequent, langdurig en onbegeleid omgang tussen hem en [de minderjarige] plaatsvindt en dat partijen goed in staat zijn om, bijvoorbeeld bij de moeder thuis, samen afspraken te maken over [de minderjarige] .
3.2.
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is volgens bericht van Jeugdbescherming Regio Amsterdam van 13 december 2016 sinds 4 juli 2016 beëindigd.

4.De motivering van de beslissing

4.1.
De man handhaaft zijn standpunt dat de rechtbank zijn verzoek om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] ten onrechte heeft afgewezen. Het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Volgens de man doen de uitzonderingsgronden zich in het onderhavige geval niet voor. Toewijzing van zijn verzoek is juist in het belang van [de minderjarige] , aldus de man. Ter zitting in hoger beroep van 22 februari 2017 heeft de man nog verklaard dat hij betrokken wil zijn bij [de minderjarige] en zijn positie als vader van [de minderjarige] bestendigd wil zien. Voorts heeft hij verklaard dat het mogelijk is om met de vrouw over [de minderjarige] te communiceren en afspraken te maken.
4.2.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep haar bezwaren tegen toewijzing van het verzoek van de man gehandhaafd. Zij stelt zich op het standpunt dat partijen nog meer ruzie en conflicten zouden hebben indien zij gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] zouden zijn belast. Het contact tussen de man en haar verloopt zeer moeizaam en er is veelal sprake van een ruziesfeer. Ook het contact tussen de man en [de minderjarige] verloopt moeizaam en zij moet [de minderjarige] bewegen tot omgang, aldus de vrouw.
4.3.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad, hoewel in het raadsrapport van 25 juni 2013 is geadviseerd het verzoek van de man om gezamenlijk gezag toe te wijzen, geadviseerd de beslissing omtrent het gezag voor een bepaalde tijd, maximaal een jaar, aan te houden. De raad stelt zich op het standpunt dat op zichzelf geen belemmeringen bestaan voor gezamenlijk gezag, aangezien partijen elkaar vinden op belangrijke punten en er sprake is van informatieoverdracht over belangrijke zaken met betrekking tot [de minderjarige] , zoals de keuze van haar middelbare school. Voorts acht de raad gezamenlijke gezagsuitoefening, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en de omstandigheid dat zij binnen afzienbare tijd een nieuwe ontwikkelingsfase zal ingaan, in het belang van [de minderjarige] . Volgens de raad staat [de minderjarige] aan het begin van haar identiteitsontwikkeling. Contact met haar vader is daarin wel belangrijk. Hoewel het contact tussen [de minderjarige] en de man zich nog in een pril stadium bevindt, maakt [de minderjarige] hierin zelf een keuze, aangezien zij Whatsapp-berichten naar haar vader stuurt, reageert op zijn Whatsapp-berichten en omgang heeft met haar vader. Gelet op het feit dat ook het contact tussen partijen zich nog in een pril stadium bevindt en de raad het niet in het belang van [de minderjarige] acht wanneer door toewijzing van het verzoek van de man opnieuw een onverantwoorde strijd tussen partijen zou ontstaan, komt de raad tot het advies de beslissing omtrent het gezamenlijk gezag maximaal een jaar aan te houden. Gelet op het schakelmoment in de ontwikkeling van [de minderjarige] dient echter binnen een jaar een beslissing omtrent het gezag te worden genomen, aldus de raad.
4.4.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders over een minderjarige het uitgangspunt is van de wetgever.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 2 Burgerlijk Wetboek wordt een verzoek van de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, indien de moeder daar niet mee instemt, slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
4.5.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Hoewel de communicatie tussen partijen niet altijd zonder ruzie en spanningen verloopt, zijn partijen in staat gebleken (telefonisch) afspraken over [de minderjarige] te maken en met elkaar te overleggen. De conflicten tussen partijen lijken met name betrekking te hebben op de vraag of de man mede met het gezag over [de minderjarige] dient te worden belast en gaan niet zozeer over de invulling van het gezag. Zo heeft de vrouw uit eigen beweging de man betrokken bij de keuze voor een middelbare school voor [de minderjarige] en hem gevraagd of hij daartoe samen met [de minderjarige] scholen wil bezoeken. De man heeft vervolgens samen met [de minderjarige] een school bezocht en hierover contact gehad met de vrouw. Voorts is gebleken dat de vrouw open staat voor contact tussen de man en [de minderjarige] , daarvan het belang inziet en [de minderjarige] stimuleert om contact met de man te hebben. Het contact tussen de man en [de minderjarige] is eind 2016/begin 2017 gedurende enkele weken niet goed verlopen, maar momenteel heeft de man – naar door de vrouw niet is bestreden – regelmatig Whatsapp-contact met [de minderjarige] en ziet hij [de minderjarige] ongeveer twee keer per week. De vrouw heeft de stelling van de man ter zitting in hoger beroep dat partijen geen ruzie hebben over situaties rondom [de minderjarige] , onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.6.
Op grond van het voorgaande en in aanmerking genomen het door de raad ter zitting gegeven advies ziet het hof, anders dan de vrouw, geen contra-indicaties voor een gezamenlijke gezagsuitoefening. Gebleken is immers dat partijen belangrijke beslissingen met betrekking tot [de minderjarige] , zoals de keuze voor een middelbare school, in gezamenlijk overleg willen nemen en tenminste in staat zijn hierover afspraken te maken. De vrouw heeft laten blijken het belangrijk te vinden dat de man betrokken is bij de schoolkeuze van [de minderjarige] en de man wenst graag betrokken te zijn bij [de minderjarige] , waarbij hij – naar hij ter zitting heeft verklaard – de wensen van de vrouw en [de minderjarige] ten aanzien van belangrijke beslissingen zoals de schoolkeuze, wil respecteren. Naar het oordeel van het hof bestaat er dan ook voldoende basis voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders.
Het hof constateert dat partijen belangrijke stappen hebben gezet en dat sprake is van een voorzichtige verbetering in hun onderlinge verhouding en communicatie, ook al is deze situatie nog precair. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat partijen zich blijven inspannen om hun onderlinge communicatie als ouders van [de minderjarige] te verbeteren.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Evenmin acht het hof afwijzing van het verzoek van de man anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk, temeer omdat het goed gaat met [de minderjarige] en zij regelmatig contact heeft met de man. Het hof ziet dan ook, anders dan de raad, geen aanleiding om de beslissing omtrent het gezag (nogmaals) aan te houden. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat [de minderjarige] zich op een belangrijk moment in haar (identiteits)ontwikkeling bevindt en dat het in haar belang wenselijk is om duidelijkheid te verschaffen omtrent het gezag over haar.
4.7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2015 en opnieuw rechtdoende:
belast partijen met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. R.G. Kemmers en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier en is op 25 april 2017 in het openbaar uitgesproken.