Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
MONUMENTENVENNOOTSCHAP VELDZICHT B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Bestedingsdoel:
Het krediet in rekening-courant dient uitsluitend te worden aangewend voor de her- en bouwfinanciering van buitenplaats Veldzicht te [plaats] gelegen aan de [adres 1]. De overeenkomst houdt in dat het krediet uiterlijk op 31 mei 2009 moet zijn terugbetaald. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [appellant sub 1] uit de lening heeft Veldzicht zekerheid (pand- en hypotheek) verstrekt aan Van Lanschot.
Nadere afspraken inzake afwikkeling Kredietd.d. 29 juni 2015. Die overeenkomst houdt in:
Kredietnemer verklaart hierbij dat hij in staat is om voor 1 oktober 2015 (de “Finale Datum”)in het kader van een Herfinanciering van het vastgoed een bedrag van minimaal EUR 3.250.000,- (het “Kwijtingsbedrag”) af te lossen op het Krediet.
(…)
De Bank verplicht zich hierbij om Kredietnemer volledige kwijting te verlenen van zijn verplichtingen uit hoofde van het Krediet onder de opschortende voorwaarde dat voldaan is aan elk van de onderstaande voorwaarden:
Uiterlijk een week voor de Finale Datum[24 september 2015; hof]
(…) heeft de Bank een schriftelijke mededeling conform bijlage I[houdende een bevestiging dat tijdige betaling van het kwijtingsbedrag zal volgen; hof]
ontvangen van Kredietnemer;
Kredietnemer verstrekt hierbij aan de Bank een onherroepelijke verkoopvolmacht die ingaat op de Finale Datum om het Vastgoed[van Veldzicht aan de [adres 1] ; hof]
te verkopen voor een prijs die gelijk is aan of hoger dan 80% van het kwijtingsbedrag. (…)
Partijen kunnen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van deze Nadere afspraken niet overdragen;
Uiterlijk een week voor de Finale Datum[24 september 2015; hof]
(…) heeft de Bank een schriftelijke mededeling conform bijlage I[houdende een bevestiging dat tijdige betaling van het kwijtingsbedrag zal volgen; hof]
ontvangen van Kredietnemer;
een (gedeeltelijke) overdracht van de onderneming, oftewel - zo zal zijn bedoeld - overdracht van een gedeelte van de onderneming van Van Lanschot als bedoeld in art. 36 ABV.
grief 6dus tevergeefs voorgesteld.
grief 7. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen (rov. 4.6) dat de uitleg van [appellanten] dat art. 36 ABV alleen ziet op de overdracht aan een andere bank zich slecht verdraagt met de ruim geformuleerde bewoordingen in dat beding:
overdracht aan een derde. Vooralsnog wordt het, bij gebreke van voldoende aanwijzingen dat het anders is, ervoor gehouden dat in de toelichting bij dat beding de overdracht aan een andere bank slechts bij wijze van voorbeeld is genoemd en dat een overdracht aan Promontoria als waar het hier om gaat niet is uitgesloten. Bij dit oordeel weegt mee dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat [appellant sub 1] door de overdracht aan Promontoria werkelijk in een slechtere positie is komen te verkeren. Zo is gesteld en niet weersproken dat Promontoria het dagelijks beheer van de overgedragen lening heeft toevertrouwd aan Capita en dat deze over alle daarvoor benodigde vergunningen en kwaliteiten beschikt. Verder heeft [appellant sub 1] weliswaar gesteld dat zijn relatie met Van Lanschot gericht was op continuïteit, maar die stelling is weerlegd door het in de kredietbrief van 2 februari 2015 overeengekomen aflossingsschema en de nadere afspraken van 29 juni 2015 waarin [appellant sub 1] nota bene heeft ingestemd met verkoop door Van Lanschot van het Veldzichtproject bij uitblijving van zijn betaling. De niet-nakoming van al deze afspraken wijst genoegzaam erop dat [appellant sub 1] ook tegenover Van Lanschot reeds geruime tijd en ruimschoots in verzuim was en dat Van Lanschot erop uit was om de relatie met [appellant sub 1] te beëindigen; daartegenover wijst niets erop dat Van Lanschot de relatie zou hebben voortgezet totdat het Veldzichtproject zou zijn uitontwikkeld en de lening uit de verkoopopbrengst kon worden terugbetaald. Bij dit alles komt dat niets erop wijst dat het Veldzichtproject binnen afzienbare termijn zal zijn uitontwikkeld. De eigen stelling van [appellanten] dat de marktwaarde van het project (nog maar) circa € 1,6 mln. bedraagt - afgezet tegen de voor het project geleende € 4,5 mln. - wijst er eerder op dat er nog een lange weg te gaan is en dat het maar zeer de vraag is of de geleende € 4,5 mln. ooit uit de verkoopopbrengst van het project zal kunnen worden terugbetaald.
Grief 5heeft evenmin succes.
grief 1kan worden gepasseerd.
grief 8klagen [appellanten] - kort gezegd - dat de voorzieningenrechter het beroep op de kwijtingsafspraken van 29 juni 2015 had moeten honoreren. Ook deze grief faalt. De voorzieningenrechter is met juistheid ervan uitgegaan dat de nadere afspraken na 1 oktober 2015 waren uitgewerkt. [appellant sub 1] komt daarom geen beroep toe op die afspraken, ongeacht welk rechtsgevolg hij daaraan verbindt.
grief 3klagen [appellanten] tevergeefs dat de door Veldzicht verstrekte hypotheek niet mee is overgegaan omdat het een bankhypotheek is die slechts op Promontoria kan overgaan als de relatie van [appellant sub 1] met Van Lanschot is beëindigd. De grief gaat om meerdere redenen niet op: 1) Promontoria heeft met juistheid betoogd dat ook indien de relatie niet is beëindigd de bankhypotheek (gedeeltelijk) mee is overgegaan waardoor een gemeenschappelijk hypotheekrecht is ontstaan; 2) Van Lanschot heeft op 25 mei 2016 (voor zover nodig) schriftelijk verklaard, dat voor zover sprake is van een gemeenschappelijk hypotheekrecht, Promontoria alle rechten uit de hypotheek zelfstandig kan uitoefenen, waaronder uitdrukkelijk begrepen het recht van parate executie; 3) Promontoria staat in het kadaster ingeschreven als hypotheekhouder, terwijl dit kort geding zich niet leent voor een onderzoek naar de rechtsgeldigheid van die inschrijving.
grief 4nog niet genoemd. De grief klaagt dat de Veldzichtlening niet zakelijk was en niet non performing en daarom niet onder de overgedragen
non performing zakelijke vastgoedleningenkan vallen. De grief mist belang nu niet langer in geschil is dat de Veldzichtlening op (bijlage I van) de overdrachtsakte staat vermeld. Los daarvan kon [appellant sub 1] na de kennisgeving van Van Lanschot bij brief van 7 oktober 2015 zonder meer bevrijdend betalen aan Promontoria. Tot slot is de grief feitelijk ongegrond in het licht van hetgeen hiervoor in de rov. 3.6 en 3.7 is overwogen en beslist, erop neerkomende dat de lening wel zakelijk was en non-performing.