In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van metamfetamine, een middel dat onder de Opiumwet valt. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer vijf pillen metamfetamine en 7,24 gram metamfetamine op 11 juni 2016 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een straf van drie maanden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen had. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad van de metamfetamine en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof legde een gevangenisstraf van vier weken op, evenals een geldboete van € 1.800,00. De in beslag genomen geldbedragen werden teruggegeven aan de verdachte, omdat niet was aangetoond dat deze uit de baten van het strafbare feit waren verkregen. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de uitspraak openbaar werd gedaan.